Fausto Maria Martini werd in 1886 in Roma geboren als zoon van een bekende oculist, zijn opvoeding genoot hij ten deele in een door geestelijken geleid internaat; daarna studeerde hij rechtsgeleerdheid aan de romeinsche universiteit. Maar reeds vroeg had de Poëzie zijn hart veroverd; zijn smaak en karakter, zijn persoonlijke vriendschap voor Sergio Corazzini, de invloed van Samain en Rodenbach werkten er toe mee van hem een ‘poeta crepuscolare’ te maken. - In zijn laatste, zoo belangwekkende roman ‘Si sbarca a New York’ vinden wij de herinneringen uit dien tijd, zijn vereering voor Corazzini, zijn diepe verslagenheid bij diens dood en de vlucht naar Amerika met een paar vrienden een nieuw leven tegemoet.
In Italië teruggekeerd werd hij, na een korten tijd in volkomen afzondering in de provincie te hebben geleefd, tooneelcriticus van het dagblad ‘La Tribuna’. Als zoodanig verwierf hij vooral in Roma in korten tijd groote bekendheid; zijn persoonlijke charme, zijn jeugd en zijn elegantie maakten van hem een overal gezochte en graag geziene gast. Zijn tooneelstuk ‘Il Giglio Nero’ zeer karakteristiek voor de crepuscolari, een der besten die in die jaren geschreven zijn, werd met groot succes opgevoerd.
Toen de oorlog uitbrak vertrok hij als officier naar het front, waar hij in de herfst van 1916 door een zware hoofdwonde geslagen vele maanden tusschen dood en leven bleef tot hij als een verminkte in het leven kon terug keeren. Sindsdien was Fausto een andere, ‘Verginita’ zijn eerste roman vertelt van zijn strijd met den dood en van zijn nieuwe geboorte, het is een ontroerend boek, een van de weinige waardevolle boeken, die de oorlog in Italië heeft geïnspireerd.
De laatste tien jaren zijn voor Fausto een voortdurende strijd geweest, een strijd tegen zichzelve; de kogel, die een gedeelte van zijn hersenmaterie had weggenomen, had hem gedeeltelijk verlamd, bovendien was hij onderhevig aan zware zenuwcrises, die geregeld terugkeerden. Maar zijn energie, zijn enthousiasme voor het tooneel, zijn liefde voor de Poëzie waren niet verminderd. Het schrijven kostte hem de grootste inspanning, toch heeft hij zijn beste werken na den oorlog geschreven. Een waas van melancholie was over hem gekomen, en al kon hij met zijn vrienden nog altijd lachen en schertsen als een jongen, zijn boeken waren van zijn droefheid doortrokken; maar deze droefheid is nooit bitter, heeft geen ontkennenden ondertoon, hij was en bleef positief, opbouwend ingesteld in het leven; hij had het Leven lief en streefde naar het Licht.
Zijn romans ‘Il Cuore che m'hai dato’ en ‘Si sbarca a New York’ verwierven hem een groote bekendheid ook buiten de grenzen van Italië. Hij werd in vele talen vertaald, in 1926 ook in het Nederlandsch. Zijn tooneelstukken ‘Ridi Pagliaccio’, ‘Il Fiore sotto gli Occhi’ en ‘La Sera del 30’ werden overal met groot succes opgevoerd. De erkenning en de liefde van de zijde van het publiek waren hem een groote troost. Hij hing er zeer aan en kwam daar rond voor uit; maar dat was bij hem niet een zucht naar uiterlijk succes, niet een streeling zijner ijdelheid; het was het zoeken naar een tegenwicht tegenover de schaduwen die in hem waren, het zoeken naar een reden om te blijven strijden en werken in het leven waar hem, die als man slechts een schim meer was van hetgeen hij was geweest, alles dikwijls zoo nutteloos scheen in het leven, en de dood een verlossing. In zooverre geloof ik, dat zijn einde nu dat hij nog de kracht en de lust had om te werken, terwijl de aandacht en de gunst van het publiek om hem waren voor hem een genade is geweest, het heeft hem het leed bespaard der jaren, dat zijn energie uitgeput, en de aandacht van het publiek weer afgeleid, hij zich alleen zou hebben gevoeld met zijn leed.
In dit besef ligt onze eenige troost bij Fausto's droef verscheiden.
* * *
Wat is zijn beteekenis geweest voor de Italiaansche letterkunde van onzen tijd? Het is moeilijk nu reeds een antwoord op deze vraag te geven. Al was hij geen domineerende figuur als d'Annunzio of Pirandello of Papini, toch geloof ik, dat zijn beteekenis met den tijd zal groeien en men hem meer aandacht later zal schenken dan aan velen zijner tijdgenooten thans even bekend als hij en misschien meer geroemd. Zijn werk draagt een sterk persoonlijk karakter, en is kenmerkend voor zijn tijd en voor de litteraire richting die hij voorstond, hij is tot het einde zuiver gebleven, zich zelven getrouw in al zijn boeken, zonder ooit concessies te doen aan de smaak van het publiek. Hij is voor alles een dichter geweest, al is zijn bundel verzen ‘Poesie Provinciali’ van weinig beteekenis, en al heeft hij met zijn romans en tooneelstukken naam gemaakt.
Hij was geen romancier en geen tooneelschrijver, dat besefte hij zelf, al had hij deze litteraire vormen lief; hem ontbrak epische kracht om romancier te zijn en dramatische spanning om waarlijk een tooneelschrijver te worden genoemd. Zijn talent was lyrisch, lyrisch waren zijn romans en zijn drama's. Van zijn tooneelstukken zullen ‘Il Fiore sotto gli Occhi’ en ‘La Sera del 30’ als de twee besten blijven; hij heeft zich in deze stukken verwant getoond aan de fransche intimisten, Jean Jacques Bernard, Charles Vildrac, Denys