Antwoord
Lasts repliek vergt nogmaals preciseering van mijn standpunt. Hij beweert, dat men geen kunst kan waardeeren welke de fundamenten der eigen positie in gevaar brengt. Ik ontken dit. Ik stel ertegenover dat het geen criticus van eenige beteekenis bij zijn oordeel over een boek of gedicht ook maar iets schelen kan, of het de maatschappelijke klasse waartoe hij behoort vijandig gezind is en aanvalt. En dat dus bijgevolg zijn waardeering hiervan ten eenenmale onafhankelijk is. Omdat sterke levensvormen hem meer waard zijn dan toevallige klasseverschillen zal hij niet alleen bereid maar ook in staat zijn sterk revolutionair werk te bewonderen, al moet hij van de leer die eraan ten grondslag ligt niets hebben, en al weet hij, dat hij bij het slagen dier revolutie er mogelijk zijn hachje bij verliezen zal (want ik denk niet, dat het in de bedoeling van Last en zijn partijgenooten ligt eventueel mij en mijn soortgenooten bij het uitbreken der vermoedelijk niet onbloedige revolutie te sparen).
Dat zulk een criticus sterk revolutionair werk bewonderen kan, is het best met een voorbeeld te bewijzen.
De verzen van den heer Last vind ik zeer zwak, echter niet omdat hij mij in theorie in elk geval moorddadig gezind is, want juist zijn revolutionaire proza, de novellenbundel Marianne waardeer ik buitengewoon. Ofschoon deze nog vrij wat dreigender van revolutionaire inhoud is dan zijn verzen.
Ik woon op de Spoorsingel te Rotterdam en in Lasts novellenbundel spelen zich de revolutionaire tooneelen in de omgeving van de Nenijto, vlak achter mijn huis af, dus mijn positie is door die onmiddellijke nabijheid wel uiterst bedreigd - of, om weer eens ernstig te worden, zijn novellen zijn meer dan welk Russisch werk ook geschikt om mij het reëele dreigement der revolutie te suggereeren en mij van dit werk afkeerig te maken. Het zou echter treurig met mij als criticus gesteld zijn als dit mij nu verhinderde de plastische kracht dier novellen te bewonderen, en ik neem aan dat ik niet de eenige burgerlijke criticus ben die daartoe in staat en bereid is.
Feilbaar is natuurlijk ieder criticus, maar ik raad Last nogmaals aan, terwille van zijn eigen talent, de oorzaak van mijn afkeurend oordeel over zijn verzen niet in maatschappelijke controversen maar in de zwakte van dat werk zelf te zoeken. Het zal daarmee eer gebaat zijn dan met theorieën om het te redden.
ANTHONIE DONKER