lutiescènes zijn, vrij van alle litteraire fioritures, zoo verschrikkelijk direct, dat men ze medeleeft als ware men lijfelijk aanwezig.
Van Martin-Luis Guzman publiceert de Nouvelle Revue Française (Paris, 1931) een nieuw boek ‘L'Ombre du Candillo’, dat zéér goed en zeer boeiend is, maar iets meer ‘roman’ en daardoor minder snijdend en minder verbijsterend. En naast Guzman staan nog andere Mexikaansche schrijvers. Ik denk bijvoorbeeld aan dr. Azuela, die dat prachtige ‘Ceux d'En Bas’ schreef (O. Fourcade, Paris 1930).
Wat mij altijd verbaasd heeft, is dit: de Nederlandsche uitgeverswereld is bezeten door een ware vertaalwoede; maar de groote meesterwerken en werkelijk belangrijke boeken worden nooit vertaald! Waar is de Nederlandsche ‘Barnabooth’? Waar de vertaling van ‘Les Faux-Monnayeurs’, van ‘L'Ordre’, van de boeken van Supervielle? Waar is de vertaling van ‘L'Aigle et le Serpent’? Maar Pérochon is wèl vertaald! En Vicky Baum wordt verslonden.
Eigentlijk hebben de uitgevers gelijk. Een volk, dat eenige tienduizenden exemplaren van ‘De Opstandigen’ absorbeeren kan, moet onmachtig zijn om Larbaud, Gide, Supervielle, Guzman, Azuela etc. etc. te verstaan. Waaruit blijkt, dat alles altijd op zijn pootjes terecht komt: Nederland is deftig en leeft gelukkig met zijn Schartens en zijn Ammers-Küllers; Mexico, een ‘onbeschaafde’ staat (zegt ‘men’!), heeft zijn Guzmans en zijn Azuela's. Hieruit blijkt, dat zij die gruwen van wat de Europeesche eigenwijzen ‘beschaving’ noemen, niet altijd ongelijk hebben! Het is toch zonderling ingericht. Een volk kan, ondanks roomblanke luxetrams, sanitaire inrichtingen van den allereersten rang en modelscholen die miljoenen kosten, barbaarsch blijven; een volk kan beschaafd zijn en in de allerprimitiefste uiterlijke omstandigheden leven.
* * *
Paul Morand is een auteur, tegen wien ik duizend en één bezwaren kan formuleeren en die toch altijd weer - als ik hem lees - de kunst verstaat om me te bekoren! Hij is het type van den ‘charmeur’. Wanneer hij afwezig is, spreekt men kwaad van hem - en niet zonder reden - maar zoodra hij binnenkomt, lacht men hem toe en luistert met welbehagen naar zijn boniment.
Zijn laatste boek ‘Papiers d'Identité’ (Grasset, Paris 1931) is zeker een van zijn slechtste, maar desondanks bemerkt men - als men daar gevoelig voor is - er toch nog iets in van de persoonlijke aantrekkingskracht van den schrijver. Het is een bundel kleine gelegenheidsgeschriftjes, welke men met een vakterm ‘fonds de tiroir’ noemt,
PAUL MORAND
uit alle perioden van zijn leven. Toen hij ‘La Mort de l'Amour’ schreef was hij zeventien jaar, terwijl andere bijdragen van zeer recenten datum zijn.
Wij vinden hier bijeen: kleine kritiekjes, schetsjes, scenario's, voorreden, journalistieke artikelen; het is een kleurig rommeltje, waarin weinig of niets van blijvende waarde is; maar, waarin men toch telkens wel amusante of zelfs zeer goede fragmentjes ontdekken kan. Voor de kennis van Morand van belang is: ‘Ma Légende’. Dit boek is overigens alleen de moeite waard voor hen, die zich speciaal voor Morand interesseeren of die - als ik - een ‘zwakje’ voor hem hebben; de gewone lezer, die ‘lezen’ wil, heeft er niets aan.
Veel genoegen beleefde ik van ‘Liberté, Liberté Chérie’ door Jean Variot (N.R.F. Paris 1931). Ik heb nog nimmer een zoo scherpe samenvatting van alle belachelijkheden, valschheden, van alle leugens en bedriegerijen der politiek gelezen. Zonder overdrijving - dit is juist een van de sterkste kanten van dit boek - zonder noodelooze lyriek, zonder een persoonlijk ingrijpen van den schrijver, krijgen wij in een reeks opéénvolgende beelden alle laagheden, alle vormen van baatzucht, alle nuancen van volksbedrog voor oogen. Het boek is bovendien amusant gemaakt en goed geschreven.
Zij die in de politiek een der liederlijkste vormen van parasitisme zien - alle intelligente menschen dus - zullen van dit boekje oprecht en tot in het diepst van hun wezen genieten.
Franz Hellens, zonder een zweem van twijfel de belangrijkste figuur uit Fransch-België, de eenige van internationale afmetingen, publiceert bij Stols (Brussel 1931) een kleinen roman, een groote novelle, die tot het beste uit zijn omvangrijk en gevarieerd oeuvre zal blijven behooren: ‘Le Rendez-vous dans une Eglise’. Wie Hellens niet kent, kan op geen beter en aangenamer wijze contact met hem zoeken dan door de lectuur van dit teedere en zuivere boekje.
J. GRESHOFF