Boris Robazki, Waarom ik niet krankzinnig ben. In het Nederlandsch bewerkt door A. Bakels. - Den Haag, N.V. Leopolds Uitgeversmaatschappij.
DEZE ‘Russische’ roman is geschreven door een Nederlander, Maurits Dekker, die wellicht ten einde de kritiek op een dwaalspoor te brengen dit pseudoniem aannam. Om de zaak aannemelijker te maken werd door den heer A. Bakels welwillend en waarschijnlijk geheel belangeloos een Russische titel geconstrueerd. Een reeds meerdere malen toegepaste methode om een ‘rechtvaardige’ bespreking uit te lokken, die echter tevens waarde voor den schrijver kan hebben, indien hij zijn vorig werk van zijn volgend wenscht te onderscheiden. Zou hij dit echter gedaan hebben uitsluitend met het doel, de verkoop van zijn boek hierdoor op slinksche wijze te vermeerderen, dan zijn wij geneigd deze handelwijze te veroordeelen. Wij zullen dus veronderstellen, dat dit niet het geval is.
Hij stelde zich echter nu een beperking, omdat hij zijn roman voor een vertaling uit het Russisch wilde doen doorgaan, een beperking, die des te noodlottiger is, omdat het verhaal herinneringen opwekt aan ‘Der Gedanke’ van Andrejeff.
Dit alles zou niet erg interessant zijn als het boek geheel zonder verdienste was en zeer belangwekkend, indien het een werk was, dat vergeleken kon worden met de beste voortbrengselen der wereldliteratuur.
De waarheid ligt, als gewoonlijk in het midden en men spreekt in dit geval van een ‘belofte’, een term, die, naar ik meen, volgens de laatste berichten veroordeeld is, maar die nu eenmaal (laten wij nu niet zeggen: helaas) altijd toepasselijk is op werk van een schrijver onder de veertig jaar. Immers tot dien leeftijd behoort men nog tot de z.g. ‘jongeren’ en niet de besten van dezen hebben reeds voor dien leeftijd hun vorm al gevonden en zijn dus uitgeschakeld in de eigenaardige race, die begin- noch eindpunt heeft.
Intusschen vertoont dus ‘Waarom ik niet krankzinnig ben,’ goede en slechte momenten. Het heeft weinig zin over de eerste breed uit te weiden, omdat commentaar hierop overbodig is en men beter doet het boek zelf te lezen, als men zich daarvoor interesseert. Ik vermeld hiervan alleen het beste, dat tevens het hoogtepunt vormt van de handeling, de scène, waarin de hoofdpersoon aan zijn vrouw bewijzen wil, dat hij niet krankzinnig is.
‘Zacht, teneinde haar geen pijn te doen, liet ik de bijl op haar hoofd neerkomen en vroeg haar daarna mij te willen aankijken.
- Natasja, vroeg ik, zie je wat ik doe, begrijp je dat?
- Neen, fluisterde zij.
- Dan zal ik het je zeggen. Onthoud ieder woord, sluit alles wat ik zeg voor eeuwig in je hersenen. Welnu, ik ben er op het oogenblik mee bezig je niet te vermoorden. De omstandigheden, de toestand, je houding, kortom alles is gereed voor een moord, alleen doe ik het niet, omdat ik niet gek ben, Natasja. Zie je nu de dwaasheid van dergelijke gedachten in?
Bijna onmerkbaar knikte zij het hoofd, doch dit bewijs van instemming achtte ik voldoende; ik wilde haar niet martelen.
- Sta dan op, Natasja.’
Den volgenden dag herhaalt zich deze scène, maar nu wordt de vrouw vermoord.
Deze herhaling, die hier wel het gewenschte effect bereikt, geeft echter tevens aanleiding tot critiek op minder goed geslaagde passages, waarin de ‘techniek der herhaling’ of, indien men wil, paralellisme wel eens te overdadig wordt toegepast.
Eigenaardig is voorts de wijze, waarop de schrijver ons de hoofdpersonen van het boek doet kennen. Hoewel het verhaal geheel in de ik-vorm geschreven is, spreekt hij slechts zeer sporadisch een bepaalde gedachte uit, waardoor wij eenig inzicht in zijn mentaliteit verkrijgen. Ook zijn ‘actieve’ daden zijn zeer zeldzaam. Hij wordt als het ware bepaald door de wijze waarop hij op zijn omgeving reageert. Vandaar dat de milieuschildering een groote rol speelt in deze roman.
Het is een algemeen bekend feit, dat kinderen en kinderlijk aangelegde menschen bij voorkeur de gesprekken in een verhaal opzoeken en de milieuschilderingen laten voor wat ze zijn.
Een dergelijke handelwijze is natuurlijk niet te verdedigen maar begrijpelijk als men de ellenlange, volkomen overbodige beschrijvingen heeft te doorworstelen, waaraan vele 19e-eeuwsche schrijvers zich te buiten gaan. Bij dezen treden de bijzonderheden rondom de scène, die toch altijd ‘détail’ moeten blijven zoozeer op den voorgrond, dat de gebeurtenis zelf aan dramatisch effect verliest, ja, dat hierdoor de personen, die in het boek optreden, eenigszins vervagen.
Ten aanzien van de milieubeschrijving is men dan ook van het standpunt afgestapt, dat men de omgeving diende te beschouwen als een toevallig décor. Reeds Dickens gebruikt het milieu om een bepaalde stemming suggestief te versterken, dus als noodzakelijk element. Tegenwoordig is men geneigd het milieu alleen een rol te laten spelen voor zoover het op de gedachten van één der figuren invloed uitoefent.
Hoewel deze laatste methode het minst aanleiding geeft tot overdaad, heeft de schrijver zich hierin juist wel eens laten verleiden tot een te gewild dichterlijke uitdrukkingswijze of tot een psychologische fijnzinnigheid, die den lezer niet altijd overtuigt.
Zoo een voorbeeld van het eerste geval:
‘zijn stem klonk als het stappen van voeten op een steenen stoep die met zand bestrooid is en ik zag het geluid, dat uit zijn mond kwam, als een diepen koker van maanlicht en zwarte strepen, waarin ik wegzonk.’
en van het tweede:
‘Tijdens deze kleine rooftochten, verkeerde ik in hevige spanning, temeer omdat er steeds een stille getuige bij mijn diefstallen tegenwoordig was. Er hing namelijk in den winkel een plaat, een reclame voor vleeschextract, waarop een ossenkop met groote, wazige domme oogen afgebeeld was. Vroeger had ik deze onaangename prent weinig aandacht geschonken, toen ik echter den winkel bezocht om te stelen, begon deze loerende ossenkop met zijn uitpuilende oogen mij te hinderen.’
Er zijn meer van deze slechte of niet doorvoelde beelden (natuurlijk blijft dit altijd een kwestie van persoonlijke appreciatie), maar er zijn ook goede, die ik om hierboven reeds uiteengezette redenen en omdat het minder erg is een slecht dan een goed beeld uit zijn verband te rukken, niet citeer.