Jo van Ammers-Küller, Vrouwenkruistocht. - Amsterdam, J.M. Meulenhoff.
Door het familie-Stastok-element werd ‘De Opstandigen’ een groot succes. De handige toepassing van het Mijlpalen-recept op een Hollandsche familie deed een werk ontstaan, dat alle graden van snoezigheid, ‘echtouderwetsig’ heid, ‘typische’ stijfkoppigheid, ‘beelderige’ schildering en ‘leuke’ onafhankelijkheidszin bevatte, die noodig zijn om lezer en lezeres te boeien en te ontroeren. Het was nog zoo ‘echt Camera Obscura’, dat men met lezen alleen niet voldaan was. Men wenschte ook gaarne te zien, weshalve een tooneelbewerking te hulp kwam om het voorstellingsvermogen van het publiek aan te vullen.
Zeer begrijpelijk wil een auteur pogen zoo'n voordeelig object verder uit te buiten. Zulks is het goed recht van iederen fabrikant of winkelier, die aan zijn winstcijfer ziet, dat hij een gelukkigen greep heeft gedaan. Het is voor hem een Tantalus-kwelling, wanneer hij merkt, dat een nieuw procédé er veel minder ingaat. Dus keert hij maar weer ijlings terug naar de graag gekochte waar.
Zoo leek het mevr. Ammers ook maar wijzer te probeeren, of van die opstandigheid der vrouw niet wat meer was te profiteeren. De vrouwenbeweging is een dierbaar onderwerp voor dames. Een lief verhaaltje daaromheen met wat aanknooping aan het oude succes, dat moet een nieuwe ‘best seller’ worden. Waarschijnlijk zal die zaakkundige blik op de leesbehoefte van bibliotheek-parasieten, ‘gezellig veel’ lezende dames en Sinterklaas- en verjaardagscadeau-boekkoopers beloond worden, want Vrouwenkruistocht voorziet in vele behoeften dier consumenten, die bovendien de verrassende mededeeling krijgen, dat een derde ‘aanvulling’ op De Opstandigen reeds op stapel staat.
Mocht echter een enkele letterlievende na opgedane ervaring met Opstandigen en Tantalus toch nog den euvelen moed hebben zich aan dezen kruistocht te wagen, dan zal hij bezorgd het hoofd schudden en mompelen: ‘Het is toch wel heel erg!’ Hij zal bedroefd zijn, omdat zooveel onmiskenbaar schrijftalent verspild wordt door slordige gemakzucht en het ijdel pogen om bij de massa in het litterair gevlei te blijven. Hij zal hier en daar dezelfde handige toepassing van het vak, van het ambacht vinden, zooals in de schilderkunst bij menschen als v.d. Waay, van Meegeren, Simon Maris, Willy Sluiter en soortgelijke gekleurde plaatjesmakers.
Reeds de ‘Proloog’ geeft zulk een lief tafreel. De oude Keejetje Coornvelt viert als weduwe Wijsman haar goen verjaardag in het groote huis aan de Hoogewoerd. Daar verschijnen de nazaten uit de Opstandigen ten tooneele. Een genre-schilderijtje, dat erg gewild zal zijn bij allen, die ‘genoten’ van de Opstandigen. En waarlijk hier toont mevr. van Ammers zich op haar best. Het ontwaken op den feestdag van de oude Keejetje, haar doezelige herinneringen van het verleden, haar geestes-afwezigheid bij het rondgaan langs de bloemen en tijdens de visite - dat alles zijn fragmenten, die zeer knap geschreven zijn. Hier en daar wat sentimenteel, wat te dik op, doch daar kan men nog bewondering voor hebben. Zoo treft men ook verderop in het boek passages, die levendig zijn en de vaardige techniek van de schrijfster toonen, doch die fragmenten worden grootendeels vernield door onecht pathos, gebrekkige psychologie en valsch sentiment.
De schildering der armen b.v. die door ‘tante Clara Coornvelt’ eens per week in het patricische stamhuis van soep en ander voedsel worden voorzien, is een typeerend staaltje van dat onechte sentiment. Daar wordt op onsmakelijke wijze met dikke woorden gewerkt. Al die armen kijken ‘dof geslagen’ of ‘stomp onverschillig’ of ‘vijandig loerend’. Zij zijn ‘stompgelaten’ en ‘haveloos’ en vertellen natuurlijk van een man, die alles verdrinkt en dan zijn ega afranselt. Kortom, de sociale ellende naar traditie uitgebeeld in de bekende conventioneele bewoordingen, de afgesleten kleurtjes van een dominees-romantiek.
Wee is de liefde van Joyce voor het hondje Lancelot. Die straatkeffer wordt gebruikt als een sociaal uitgestootene, gered door het overgevoelige bakvischje Joyce. Zeer te onpas wordt dat beest telkens met kleffige sentimentaliteit naar voren gebracht.
Het hinderlijkste in dit boek is echter het volkomen gebrek aan psychologische uitbeelding. Alle figuren blijven vlak. Het zijn bewegende oppervlakkige meeningen, maar geen levende personen. Het zijn slechts schimmen in het kijkspul van de geschiedenis der suffragettes. Herhaaldelijk toont de schrijfster de ge-