Kroniek van het proza
Antoon Coolen bekroond
Een uitnemende beslissing
Antoon Coolen, Het donkere Licht. - Rotterdam, N.V. Nijgh & van Ditmar's U.M., 1929.
EEN in elk opzicht uitnemende beslissing moet het worden geheeten, die de commissie voor schoone letteren der Nederlandsche Maaschappij van Letterkunde genomen heeft om haar jaarlijksche prijs ditmaal toe te kennen aan den begaafden, jongen prozaschrijver Antoon Coolen. De belangstelling, die op deze wijze stellig voor zijn werk zal ontstaan en de waardeering, uitgesproken in het feit der keuze op zich zelf, heeft hij naar onze meening ten volle verdiend.
Terwijl wij dit schrijven is ons nog niet bekend of de commissie haar bekroning op eenig bepaald boek van zijn hand heeft gebaseerd of dat zij hem haar lauweren geschonken heeft met het oog op zijn auteurschap in haar geheel, om de bizondere en degelijke plaats, die deze Brabander allengs in is gaan nemen in de proza-letterkunde van onzen tijd. Hoe het ook zij, ongetwijfeld moet bij de beoordeeling van een en ander zijn jongste roman ‘Het donkere Licht’ een rol van beteekenis hebben gespeeld, want de kwaliteiten van dit boek toonen ons Antoon Coolen van zijn sterkste zijde. Het iet-wat vage, lyrische, dat hem in vroegere werken nog wel eens parten speelde en tot een noodelooze inmenging voerde van des schrijvers persoonlijkheid in den gang van het verhaal, is hier omgezet in een enkele ironische tusschenvoeging, die het buitengemeen goed doet. Zij verleent aan het beschreven boerenleven perspectieven, die er ons voor behoeden het te zien als weinig meer dan een idyllische pastorale, welker realiteit men enkel nog duldt om de wille van de een of andere ‘eeuwige’ behoefte aan romantiek.
Neen, dit boerenleven heeft niets van een idylle, waarin vermoeide stadsbewoners uitrusten kunnen van hun tobberijen en ergernissen. De gevoelens en gedachten dezer boeren, hun begeerten en hun vroomheid, zij mogen niet worden geidealiseerd. Met soms een zekere grimmigheid verzet zich de schrijver al bij voorbaat - en hoe terecht! - tegen dergelijke steedsche sentimentaliteiten. En het maakt de groote waarde van dit werk uit, dat zijn schepper een dergelijke onvoorwaardelijk afwijzende gezindheid aan den dag legt tegenover al wat zweemt naar de verromantiseering van het land.
Misschien, misschien vecht hij een hopeloozen strijd voor het behoud van de eigen werkelijkheid van het landleven, maar dan in elk geval zal men van hem zeggen moeten, dat hij gedaan heeft wat in zijn vermogen was om ons eerbied te leeren voor een prachtig brok menschelijke realiteit.
De zuivere, bewogen eerbied voor het landleven, die besloten ligt in dit boek en die op elke bladzijde ervan tot ons openstraalt, houden wij voor de kern van hetgeen deze schrijver ons te geven heeft. Men meene echter niet, dat hij daarom aan de algemeen menschelijke tragiek voorbij zou zijn gegaan, dat hij dus ten slotte toch op eigen houtje weer een idylle van het land-leven zou hebben gemaakt. Neen, want dit is juist het treffende, cardinale punt van zijn eerbied, dat, hoezeer deze een eerbied is voor het land leven, niettemin in laatste instantie daarin de universeele levens-eerbied overweegt. Heel sterk komt dit alles uit in het tweede gedeelte van het boek, waar alle gebeurtenissen gegroepeerd zijn om de tegenstelling tusschen stad en land en waarin Antoon Coolen's talent diepten bereikt, die wij voordien nimmer in zijn werk zoo klaar hadden geschouwd.
Hoe zeldzaam eenvoudig en ingetogen is dit werk, met welk een alomvattende liefde geschreven... en dan te bedenken, dat zulke arbeid, helaas, uitzondering in onze hedendaagsche romankunst geworden is! Waarlijk het wordt wel tijd, dat er gezamenlijk een poging tot saneering geschiedt, scherp en zakelijk; dat er tegen de toenemende ver-industrialiseering onzer vaderlandsche auteurs duidelijk en onomwonden stelling genomen wordt door allen wien het nog niet ganschelijk onverschillig geworden is welke geest zijn stempel op ons drukt.
* * *
Wie dezen roman van Antoon Coolen met ouder werk vergelijkt, zal het opgevallen zijn, hoe gestadig zich zijn gaven in gunstige richting hebben ontwikkeld. Wij zinspeelden daarop zooeven reeds met een enkel woord, doch willen er hier nog eens wat uitvoeriger op terugkomen, omdat ook dit helaas, deze natuurlijke groei der talenten, bezig is een zeldzaamheid te worden in onze dagen.