Den Gulden Winckel. Jaargang 29
(1930)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Revolutionnaire reactie
| |
[pagina 154]
| |
kolommen gevuld met de grauwe degelijkheid der langgerekte gecompileerde beschouwing. Schikt men zich niet, verbanning is het gevolg met vergetelheid en miskenning. Zoo ging het den meesterlijken journalist Alexander Cohen. Doch zelf wist hij zich tegen de begrafenis van zijn werk bij den oud-papierkoopman te beschermen en hij bundelde artikelen, impressies, vlug neergeworpen gedachten. ‘Uitingen van een reactionnair’ gaf hij tot titel aan zijn bundel. Waarom? Hij schrijft het in zijn inleiding. ‘Uitingen van een reactionnair’ noem ik dezen bundel. Is het noodig het meesterschap van zulk een ‘reactionnair’ nader te analyseeren? Iemand, die zoo in enkele woorden de ideologieën, waarop anderen meenen een samenlevingsvorm te kunnen baseeren, weet te typeeren, toont zijn kernachtig temperament in volle felheid. Is het wonder, dat zulk een passie in het land der gedistingeerde lauwheid wordt uitgekreten voor ‘gebrek aan smaak’? Kan men anders verwachten dan dat iemand, die open en bloot bekent, dat niets menschelijks hem vreemd is, die dus toegeeft alle schrikbarende zonden in zijn geest, in zijn bloed aanwezig te achten, verguisd wordt en de vraag te hooren krijgt om te bewijzen, waarom hij zich de rechten van een zoo sterk persoonlijke meening aanmatigt? Waarom? Omdat Cohen zijn leven leidde in volle overgave aan de impulsen van geest en hart. De gewezen vriend van Domela Nieuwenhuis, ex-corrector aan ‘Recht voor Allen’ noemt zich thans reactionnair en zijn vroegere idealen ziet hij heden slechts als een slavernij van bestiale nivelleering. Zijn rijpe levenservaring heeft hem tot een wijsheid gebracht, die hem zeer karakteristiek het menschelijk streven heeft doen doorgronden in alle voosheid. ‘De Vooruitgang, mijne Heeren! is een eekhoorn of een witte muis, in een draai-kooi. Het diertje loopt, draaft, galoppeert, ijlt, rept zich, in zinnelooze haast. De getraliede cylinder wentelt, rusteloos om zijn as. Sneller, sneller! En als het levende motortje van inspanning, van nuttelooze inspanning hijgend en uitgeput, zijn agitatie staakt, dan is het even ver als een uur, een dag, een week, een maand geleden. Den energieloozen zou zulk een overtuiging tot apathie voeren, maar Cohen wordt erdoor geïnspireerd tot een felle hartstochtelijke uitingswijze, die zeldzaam, hoogst zeldzaam voorkomt bij allen, die Nederlandsche woorden uit hun pen laten vloeien. Men dient zijn boekGa naar voetnoot*) door te bladeren om getroffen te worden door het krachtige temperament en de groote gave van uitbeelden in slechts enkele woorden. Onmisbare eigenschappen voor den journalist in een land, waarin het publiek leeft en denkt met de courant, maar eigenschappen miskend in het land, waarin men aan één blad 's ochtends en 's avonds in de brievenbus zich vastklampt, als eenige bron van ge- | |
[pagina 155]
| |
Alex. Cohen geteekend door Kees van Dongen
degen geestelijke voeding. Heeft men daarenboven de eigenaardigheid, dat men het lieve vaderland met al zijn deugden niet hoogelijk vereert, dan sluit men zich zelf af van de aandacht der nette brave lieden, die graag alle perverse details van de misdaden hunner buurlui lezen, maar dan toch in een andere rubriek geprezen willen worden als het uitverkoren volk met de meeste Nobelprijzen en rijkste cultuurondernemingen. Een ander, die net als Alex. Cohen over het horretje van de landsgrenzen keek en tot zijn geluk in een rijk werelddeel beroemd werd, terwijl zijn landgenooten hem eenigszins schichtig van terzijde bekijken, Hendrik Willem van Loon, kreeg die ‘Uitingen van een Reactionnair’ onder oogen, knipperde wat en riep verwonderd uit: ‘is dat een landgenoot?’ Als men zich eenige jaren de genoegens van deze lage landen ontzegd heeft, in de grauwe lauwheid der nette beheerschte oordeelsvelling terugkeert en zulk een bloemlezing onder oogen krijgt, dan is het niet te verwonderen, dat men zich de oogen uitwrijft. Men informeert en niemand kent eigenlijk dien man. Ja, die stukjes stonden destijds wel in een of andere krant, die men om politieke redenen aanbad of verafschuwde, maar wie die schreef, daar taalde men niet naar. Integendeel, men wilde het liever niet weten, want toch eigenlijk was het te bar, wat die man van ons nette landje dorst zeggen, als hij in Amsterdam vertoeft. ‘Orde. Zooiets laat men zich niet zeggen. Iemand, die zoo een der grootste goddelijke nationale deugden, de ordelijkheid, verguist, wil men niet kennen. Daarom was het noodig, dat ‘een van de vrienden een schets van den persoon des schrijvers’ als inleiding tot den bundel schreef. Die levensschets was onmisbaar. Wij kennen de anonymi onzer kranten niet, en wie correspondent in Parijs of Londen is, laat den lezer ijskoud. Meestal niet ten onrechte. Men veronderstelt bij voorbaat, dat het wel een net mensch zal zijn met een titel en dus degelijk wetenschappelijken ondergrond, die de groote bladen van dat land correct excerpeert en eens of twee keer per maand een doorwrochte studie geeft van de politieke situatie in verband met de sociale en financieele mogelijkheden, die zich ter beurze kunnen of zullen verdisconteeren. De levensloop dier behoorlijke en natuurlijk zeer knappe correspondenten kan de lezer zich droomen. Vlotte studie - alleen één losse kant, n.l. de schrijverij, maar toch gelukkig in het gareel gebleven en een nette positie aan een nette krant. Wat dan te zeggen van zoo'n avonturier, die op zijn 14e jaar leerlooier wordt in Duitschland, dan scheepsjongen op een Engelsche bark, drost en op 18-jarigen leeftijd soldaatschrijver is in een garnizoentje op de Oostkust van Sumatra, ruzie | |
[pagina 156]
| |
krijgt met den dokter vanwege al of niet salueeren, de milde rechtvaardigheid der militaire rechtspraak aan den lijve ondervindt, een aangename tijd doorbrengt op het fort Prins van Oranje, via Multatuli-lectuur aan het schrijven gaat en een volgeling wordt van dien gevaarlijken, gemeenen Domela Nieuwenhuis? Heeft zoo iemand het recht de eerzame burgerdeugden te critiseeren, onze goddelijke orde te tarten en ons zijn haat en vereering in te prenten? Het antwoord ligt in eigen ordentelijkheid en degelijke droogheid des geestes. Maar ieder met een sprankje vitaliteit zal genieten van al deze uiterst subjectieve uitingen, die gelukkig aan den dood der papiermolen zijn ontrukt. Een natuur als Cohen strijdt steeds. Hij is een hardvochtig vechter, wiens partij men lang niet altijd met eigen bloed en inkt zou willen steunen, maar hij boeit, omdat zulk een strijdlust, zulk een vechtcapaciteit zeldzaam is en bijkans geheel verdwenen uit het grauwe druksel, waarmee wij ons moeten tevreden stellen om min of te meer op de hoogte te komen van wat er aan de andere kant van het nauwe tourniquet onzer landsgrenzen geschiedt. Een krantenabonné wordt hoogstens opstandig, omdat zijn blad een kwartier na gebruikelijken tijd nog niet in zijn bus ligt, of omdat hij een doodsannonce gemist heeft in zijn krant, die blijkbaar wel in een ander blad stond. (Vandaar de zoo gewaardeerde rubriek ‘Familieberichten uit andere bladen’). Verder gaat het geestelijk interesse overigens uiterst zelden, en men doorzwoegt zijn N.R. Ct. enz. met hetzelfde heug- en meuggevoel van het kind, dat voor pa de pap moet opeten, daar pa anders geen spelletje doet. En het bridgetafeltje staat al klaar, maar het hoofdartikel is weer zoo lang, en men is het er weer zoo mee eens en het is weer zoo knap, dat men het toch van a tot z moet gespeld hebben. Wie zal die wijsheid ooit bundelen? En Cohen schrijft voor Fransche bladen. Het eenige wat hij ons laat is deze bundel, deze bloemlezing van den revolutionairen reactionnair, die misschien nog een revolutie zal kunnen ontketenen, wanneer de lezers even wakker worden en aan den Opperkok van hun ochtend- en avondvoedsel een beleefd briefje schrijven met het verzoek, of zij ook niet eens wat meer saus à la Cohen over hun taaie osselapjes konden krijgen. Moge Cohen weer een Nederlandsche tribune krijgen. De tamme hoenders en ganzen in het broeihok der Nederlandsche journalistiek zullen dan wel luid en verschrikt kakelen, maar wie weet, wat voor mooie wilde eendjes uit de eieren te voorschijn komen.
R. EVENTS |