Valéry en Da Vinci
door Dr. H. van Loon
Leonard da Vinci ou l'oeuvre d' art par Leo Ferrero, précédé d'une étude Léonard et les philosophes de Paul Valéry. Vingtième Siècle, Editions Kra, Parijs.
DE wereld, die in Leonardo da Vinci tot bezinning en veredelde ordening gekomen is, vervolgt Valéry al jaren. Hij wijdde hem een studie, die eer dan diens productie het begrip van diens wezen betrof. Het ontbreekt hem aan de kunde en de geneigdheid, de verdiensten van den schilder, beeldhouwer, bouwmeester, schrijver, musicus, ingenieur, scheikundige, physicus, natuurhistoricus en bioloog in Leonardo uiteen te halen en bloot te leggen. Hij ging tot de bron van deze stroomen en bezon zich op de duizend hachelijke verleidingen, waaraan die universeele geest zich moedwillig blootstelde door geen enkele grens aan zijn naspeuringen, geen enkel geheim in de natuur te gedoogen.
Deze afwezigheid van uiterlijke grenzen kenmerkt Valéry's eigen ontwikkeling. Zijn wroetende geest duldt geen beperking in de nagestreefde verheldering noch eenig mysterie in de natuur. Dit zoeken is derwijze gericht, dat het alle gestolde vormen breekt en alle limieten te buiten gaat ten einde zich te hervinden. Het is een rhythmisch krimpen en uitzetten, een verdichten en vervlieten van de zuivere energie, wat aan Spinoza's indeeling van denken en uitgebreidheid gelijkkomt.
Deze geestesdiscipline is een schoon spel, in zoover de nadruk op het vermetele vlieten ligt. Ze is ook een worstelen om den vorm, die, nauwelijks bereikt, stukgestooten wordt. Valéry's geest, met andere woorden, zoekt de onbeperktheid om aan de eigen grens te komen en de limiet ten einde de ongebondenheid van het heimwee naar het namelooze tot de hoogste potentie op te voeren. Dit streven leunt zich aan Leonardo's donkeren, naar het licht jagenden drang. Deze dient hem ten spiegel om de eigen verdieping beter te doorgronden. Daartoe ontdoet hij hem van de tijdelijke en toevallige vertroebelingen. Diens moeilijkheden ervaart hij als de zijne. Hij schreef het zelf: ‘elk oordeel over een kunstwerk moet beginnen met recht te laten wedervaren aan de moeilijkheden, die de auteur zich heeft opgelegd.’ De uitspraak moet worden gelezen in den geest, waarin ze neergeschreven werd. Eer dan door gedachte aan technische beslommeringen werd ze ingegeven door het besef van de noodzaak voor den maker, den tot vervaging en zelfbedrog geneigden elementen van het brein den teugel aan te leggen.
De grootste moeilijkheden ter uitdrukking van de wezenlijke levenswaarden vond da Vinci in de schilderkunst. Daarom noemde hij ze aan de sculptuur superieur. Vóór een blok marmer ziet hij dit relief aan droomen en bezinning onwaar-