kunde uit onze vocabulaire schrappen. Dan vermaak ik mij nog véél liever met de prijscourant van ‘Le Printemps’, die vol aardige en leerzame plaatjes staat ...
Mijn waarde, de boeken ‘die men lezen mòet’ zijn het lezen niet waard. En de goede boeken mòet men heelemaal niet lezen. Er bestaat naar aanleiding van deze aangelegenheden veel misverstand. Vele lieden, en gij schijnt er bij te hooren, waarde neef, zijn van meening, dat het deftig, verstandig, sierlijk staat om veel te lezen of om veel gelezen te hebben; en dat zij, die niet lezen, minderwaardig zijn. Ik ben zeer positief van meening dat dit onjuist is. De litteratuur is immers niet de éénige vorm, waarin de geest zich uit; - en ik zie niet in, waarom de litteraire vorm van geestelijk leven interessanter of edeler zou zijn dan iedere andere. Wanneer men op een verheven wijze wiskundige, natuurkundige, chemicus, medicus, bioloog, eoconomist of wat dan ook is, dan is men op volkomen gelijke wijze betrokken bij de hoogere aangelegenheden des geestes, dan een mijnheer, die een goede roman of een paar verdienstelijke verzen geschreven heeft. Er komt meer en meer een neiging om aan de kunstenaars, en in het bijzonder aan de schrijvers, een soort van halfgodische eereplaats in de hiërarchie toe te kennen. Dat is een typisch verschijnsel van zedelijke en maatschappelijke decadentie. Er zijn maar twee dingen van werkelijk belang: de qualiteit der menschelijkheid en het plan waarop de geest zich natuurlijk beweegt. De vraag is dus alleen, hòe men mathematicus, ethnograaf of geneeskundige is. En dat is dan nog maar de tweede vraag. De eerste is en blijft altijd, hòe men mensch is. Wanneer een goede fee, thans schaarscher dan ooit, mij vroeg: wat wilt gij dat ik uw zoon schenke, een groot talent of een warm hart; dan zou ik geen seconde aarzelen: ‘Geef hem een warm hart, maak hem een driftig, volledig mensch, dat in staat is om lief te hebben en te haten; en mijnentwegen wordt hij dan groothandelaar in guano’. Talent heeft iedereen tegenwoordig en hart wordt met de week
zeldzamer.
Is het niet ridicuul en vernederend tegelijk, dat de groote geleerden verlaten en vergeten arbeiden, met een bijna bovenmenschelijke offervaardigheid zonder dat er zich iemand ter wereld om bekommert; terwijl alle kranten er vòl van staan wanneer een mijnheer Maurois een héél klein (natuurlijk zoo beschaafd en klassiek mogelijk) poepje laat. Er zijn tientallen litteraire grootheden van den dag, die met mekaar nog niet zooveel intelligentie en gemoedswarmte bezitten, dan menige dorpsdokter die met liefde opgaat in zijn patiënten en in zijn vak. Er zijn natuurlijk ook vele bekrompen en hinderlijke dorpsdokters.
Al dat geschrijf en gepraat over litteratuur heeft de juiste verhoudingen verstoord. Gij meent, beste neef in de verte, dat het noodig is om ‘belezen’ te zijn. En ik meen, dat belezenheid op zich zelf geen waarde heeft. Ten eerste komt het er ganschelijk niet op aan, hoeveel gij gelezen hebt, maar uitsluitend wàt en hòe gij dat gelezen hebt. Maar ten tweede is de z.g. ‘belezenheid’ altijd, wil het goed zijn, een bijproduct. Het mag nooit een doel zijn om belezenheid te verwerven. Men leest, als ik je zei, voor zijn plezier, of omdat men het nu eenmaal niet laten kan; en het resultaat van dat lezen is, vanzelf, ‘belezenheid’. Hoeveel ongelukkige jongelingen en juffrouwen zitten niet te zwoegen over boeken, waar ze geen genoegen van beleven, omdat ze ze niet of maar vaag begrijpen; alléén om op het tennisveld te kunnen zeggen: ‘Ik ben XYZ aan het lezen, een heerlijk boek, hè ...’ Na jaren van zulk een strafexpeditie worden die zielen ook ‘belezen’, en ze krijgen er de reputatie van, en de nichtjes zeggen, o die tante Gé, zeg, heeft zoo zalig veel gelezen ...
Beste kerel, hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik er voor voel om je een lijstje met boeken-die-men-lezen-moet te zenden. Wees toch wijzer. Laat je niet uit je doen brengen door de dames uit de salon van de gouverneursche. Laat die maar kweelen over Cocteau en over Giraudoux. Wat er nog werkelijk goed in de boeken van die heeren is, snappen zij niet en wat zij uit al die texten vaag begrijpen, vinden zij, in het diepste van hun wezen, eigentlijk onzinnig. Maar ze zingen niettemin allemaal het zelfde liedje van hoe beelderig. De litteratuur wordt niet gemaakt voor de vrouw van den ontvanger, de dochter van den notaris en het nichtje van het openbaar ministerie. En de litteratuur wordt ook niet gemaakt voor jou. Jij bent geschapen om hard te werken en om goed te leven, met een onfeilbaar instinct voor al het goede der aarde; je bent een oprechte ronde kerel die gvd speelt maar zijn laatste cent zou geven om een makker te helpen. En ik verzeker je, dat ik de omgang met jou verre verkies boven die met dichterlijke dames en dichtende heeren, die zich zelf tot de naaste familie van Onzen Lieven Heer rekenen. Lezen is heelemaal niet noodig om een rijk, bekwaam, rechtschapen mensch te zijn en behalve de litteratuur is er nog zóóveel voor den geest te vinden! Het kunstmatig kweeken van een belezenheid is jouwer onwaardig. Lees, zoo veel als je wilt; maar alleen als je er een dringende behoefte toe gevoelt, als je dorst naar dat bijzondere genot; als het een levensquaestie of een edel vermaak voor je is. En anders kun je beter peuëren in de Lomani. Het ga je goed. Met, etc. etc.
J. GRESHOFF