Het duel Greshoff Donker
De heer J. Greshoff schrijft:
Gaarne zou ik naar aanleiding van het artikel van Antonie Donker, dat uit De Stem is overgenomen in Den Gulden Winckel No. 3, Maart 1930, op blz. 79, kol. I, een sensationeele mededeeling doen. En wel, dat één van twee zinsneden, door dr. Donkersloot geciteerd als zijnde in flagranten onderlingen tegenspraak, het tegenovergestelde van mijn meening weergeeft. Hoewel onwaarschijnlijk, is het toch niet gehéél uitgesloten, dat er onder de getrouwen van D.G.W. lieden zijn die, even oppervlakkig lezende als mijn geachte opponent, geen verschil bemerken tusschen directe en indirecte waarheid, tusschen ernst en ironie. Het zij verre van mij hierover dr. D. lastig te vallen. De fout is geheel aan mij: in een ernstig land past het aan getrouwde mannen niet om grappen te maken over zoo sombere zaken als de schoone letteren.
Schaerbeek, Maart 1930.
In De Stem plaatst Anth. Donker het volgende:
‘NASCHRIFT INZAKE GRESHOFF
Het blijkt, dat het door mij als unfair geïncrimineerde artikeltje van Greshoff in Den Gulden Winckel eigenlijk als een persoonlijke sympathiebetuiging, ter voorkoming van verkeerde conclusies uit de zakelijke bestrijding in zijn boutade, is bedoeld geweest, en alleen door nalatigheid en onnauwkeurige formuleering een contra-effect heeft gehad. Voorts moet de alinea aangaande zijn “hooge dunk van het intelligente deel van het publiek”, ironisch worden opgevat. Ik stel er prijs op, dat couranten en tijdschriften, die mijn vorig artikel aanhaalden, ook deze rehabilitatie citeeren.’