Kroniek der poëzie
Een debutantengalerij
D.A.M. Binnendijk, Het andere land. Halbo C. Kool, De tooverformule. - Arnhem, Hijman, Stenfert Kroese en v.d. Zande.
EENERZIJDS moet men de kleine plaquettes, de boombladdunne verzenbundeltjes, die er de laatste jaren verschijnen, als een teeken van lyrische armoede beschouwen, een versmallen en verschralen van het poëtisch volume, tengevolge der eenzelvige afzondering van ziel en talent, die geen van beide groot en intens genoeg zijn om uit zichzelf, van het leven afgekeerd, toch genoeg eigen leven en schoonheid te putten en zoo diep te boren, dat er andere bronnen beginnen te wellen, eenzamer, vreemder schoonheden verrijzen dan in den omgang met wat men noemt het volle leven bereikbaar zijn. Het is alleen aan de enkele uitverkorenen, aan de harpspelers over wier oogen en snaren een hemelsch licht valt, gegeven met afgewend gelaat te spelen. Kleinere talenten teren in de lyrische eenzelvigheid uit. Zij hebben het anker gelicht en zich van het strand afgekeerd, maar zij namen niet genoeg leeftocht mede voor de nooit voleinde reizen van het romantische verlangen. En zoodoende ontstaat er bij verscheidene der jongste dichters een bijna bloedelooze, fijne maar uiterst teere lyriek, een ragfijne vruchtelooze nabloei van het oud romantisch verlangen. Zoo ontstaan de plaquettes, deze vleugjes leven tot vliesjes poëzie verdicht.
Anderzijds kan men de kleine plaquette als een uitnemend middel tot debuut in de poëzie opvatten, dwingend tot zelfcritiek en selectie en tegelijkertijd practisch, ter verkenning van nieuw, wordend talent. De kleine plaquette is een voorpost van den bundel, een proefvlucht. Mits men vooronderstelt, dat daarna de groote opmarsch volgt, de wereldvlucht doorgaat, is de kleine plaquette verdedigbaar, geen precieuse verpakking waarin men teleurgesteld naar eenige inhoud zoekt, maar een voorspel, een aanhef, het afleggen eener gelofte.
Ik herinner mij, hoe Leopold destijds zeide: ‘Jullie jongeren moeten kleine boekjes gaan uitgeven,’ en daarbij stond hem voor den geest, wat ik hierboven geschetst heb. Aan dezen eisch, aan deze bedoeling beantwoordt op zeer gelukkige wijze de debutantengalerij, die sinds enkele jaren Hijman verzorgt. In uiterst fijn verzorgde boekjes, die voor ieder jong dichter een begeerlijke startplaats en voor ieder lezer een kostelijk bezit moeten zijn, verschenen achtereenvolgens in den loop van enkele jaren Acheron van schrijver dezes, Het Roosvenster van Jan Engelman en thans deze beide boekjes. Voor de komende jaren zou ik op zulke boekjes willen hopen van G.v. Klinkenberg, van Chr. de Graaff, en Martin Leopold bijvoorbeeld. Wellicht zou ook een keuze uit werk van enkele te vroeg gestorven jonge dichters en een plaquette jeugdpoëzie zich voor een serie als deze leenen?
D.A.M. BINNENDIJK
De poëzie van Binnendijk draagt niet het karakter van debutantenwerk; zij is niet jong. Zijn verzen zijn zuiver maar zwak, eer nabloei dan belofte. Men ontwaart er een beperkt talent in, dat binnen zijn grenzen tot een zekere mate van voltooidheid geraakte. Het houdt weinig gevaar voor verslapping in, het geeft ook weinig hoop op vernieuwing, tenzij het onberekenbare leven ingrijpt en onvoorziene wendingen in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en talent schept. Poëtisch betrekkelijk voldragen, is dit werk naar zijn mentaliteit nog tot geen scherp omlijnde persoonlijkheid gerijpt, nog aan mentale invloeden onderhevig en voor persoonlijker ontwikkeling vatbaar. In zijn vorm heeft het een stellig even-