Den Gulden Winckel. Jaargang 29
(1930)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Marcel Ormoy
| |
[pagina 82]
| |
Et d'exalter en des verdures
Notre amour perégrin.’
Maar het was slechts voorgewende koelbloedigheid, want al verzekerde hij: ‘Votre jeunesse impitoyable
Moquerait mon chagrin
Mais je porte d'un front serein
Le souci qui m'accable ...’,
dan weer liet hij zich opeens gaan en riep uit: ‘Ah! d'un amour qui vous encombre
Si vous pouviez avoir pitié,
Les ruines de notre amitié
Feraient encore un beau décombre.’Ga naar voetnoot*)
Eene volmaakt beheerschte kunstuiting, verrassend door hare juistheid en kracht, dwong den dichter tot eene steeds toenemende bondigheid: ‘Contre ce coeur qui te consacre
Sa plus haute vertu,
Quelle vengeance poursuis-tu?
Et quel obscur massacre?’Ga naar voetnoot**)
De techniek van Ormoy's kunst had veel aan Toulet te danken, maar ook alleen de techniek. Bijzonder onrechtvaardig vind ik dan ook het verwijt, dat Ormoy hem zou hebben nagebootst. Hij bewijst duidelijk, dat hij zelf eene persoonlijkheid is en dat hij zich geheel los weet te maken van een zoo aantrekkelijk voorganger, die hem daarenboven sterk zou hebben belemmerd in zijne eigen ontwikkeling. Men heeft hem dit misschien verweten naar aanleiding van ‘Le Tombeau de Toulet’ uit ‘Le Visage lnconnu’Ga naar voetnoot***) maar na ‘Carrefours’Ga naar voetnoot*), (een zinrijke titel), ‘Stèle pour un jeune poèteGa naar voetnoot**) en ‘Poèmes pour des Fantômes’Ga naar voetnoot***) te hebben gelezen, zal men zien hoe ongegrond een dergelijk verwijt is. ‘On s'en irait de par le monde
Avec ce chagrin lourd au coeur,
Cette fièvre, ce goût de cendre,
Ces yeux qui ne savent plus voir.
Tout droit, au hasard, sans prétendre
A d'autre but que d'être ailleurs,
On s'en irait de par le monde
A la recherche du bonheur ...
... Un jour, il y aurait, terrible
Ou tendre, attirante, la mer.
On se coucherait sur le sable
Comme en l'attente de la mort.
Il y aurait en nous un calme
Ingénu, la bonne amitié
Des choses qui sont toutes simples.
Et peut-être l'oubli viendrait.’
Ik kom helaas plaats te kort om in Ormoy's boeken de ontwikkeling zijner poëzie aan te toonen, waarvan eene bijzondere ontroering uitgaat door den angst om ‘dupe’ te worden. Een vers als: ‘Amour, je voudrais vivre et te subir encor?!’ bewijst, dat hij ons nog tal van verrassingen zal bereiden. Ormoy, die in 1891 werd geboren en kort geleden den ‘prix Mendès’ ontving, zou de volgende melancholieke uitlatingen van Jean Pellerin ten volle onderschrijven: ‘Carco en ik zijn niet meer de onbezorgde kinderen, die alleen voor hun genoegen verzen maakten. Wij houden nog, evenals vroeger, maar met eene diepgaander, inniger liefde, van de goddelijke dichtkunst, waarin men genezing kan vinden voor alle kwalen ...’ |
|