zenden en zich voorloopig geen groote illusies van financieele baten te maken. Vertalers voor Hollandsch-Fransch schijnen er genoeg te zijn. Wie relaties met een vertaler heeft, doet vermoedelijk het beste via dezen een Franschen uitgever te bereiken.
Ik heb persoonlijke besprekingen gevoerd met de huizen Bernard Grasset ‘Kra’, (Rue Henri Regnault) Nouvelles Editions (Rue Saint Honoré 281). Doch ook de Librairie Stock (7 Rue du Vieux Colombier) geeft thans een serie vertalingen uit ... en er zijn nog vele anderen!
Naar men mij te Parijs verzekerde, worden Fransche vertalingen uit het Poolsch, Zuid-Slavisch e.d. door de regeeringen dezer landen gesubsidieerd - gelukkige auteurs die met zulke regeerings-zorg worden omkoesterd!
Ik hoop hartelijk, dat er binnenkort (mèt of zònder regeerings-zorg) ook een aantal Hollandsche schrijversnamen op Fransche boeken zullen prijken.
* * *
Het zij vergunt hierbij een kleine opmerking te maken. Wanneer heeft de vertaling van een Nederlandsch Boek belang? Wanneer het iets brengt, dat er in het land, waarheen men exporteert, niet bestaat. Dus alléén wanneer men iets héél goeds heeft, dat bovendien eigenaardig is, mag op vertaling aangedrongen worden. Wat zouden wij nu naar Frankrijk moeten uitvoeren? Ons hartelijk huiselijke realisme? Denkt men dat Parijs zit te wachten op Robbers, op Van Hulzen, op Scharten, op Jo van Ammers-Küller?
Kom, kom, er is geen verstandig mensch, eenigszins op de hoogte van de Parijsche uitgeversjungle, die dat ook maar een seconde denkt. Aan de vertaling van lyriek moet men niet beginnen. Tooneel is hier niet.
Wat blijft er dus over: ièts, maar niet veel.
Men moet namelijk met deze zaken heel erg voorzichtig zijn. Want men is in Parijs zéér kieskeurig en zéér moeilijk te bereiken voor alles wat niet-Fransch is. Het begrip voor buitenlandsche waarden is er schaarsch. Wanneer men dus met tweederangs boeken aankomt, dan doet men meer kwaad dan goed. Zoolang er niets vertaald is, heeft onze litteratuur het prestige van het onbekende, wanneer men onze insipide grootheden-van-den-dag aan het buitenland voor legt, dan denkt men daar dat zij ‘dè’ Nederlandsche litteratuur vormen en men trekt er, terecht, de neus voor op.
Al dat vertaalwerk uit het Poolsch etc., door de regeeringen gesubsidieerd en door mevrouw van Ammers-Küller hierboven aangehaald, heeft aan de verschillende landen héél weinig goeds gebracht.
Dat voortdurend gepraat over vertalingen, nu al jaren lang, heeft iets geforceerds; iets van ‘laten-wij-nou-toch-ook-met-de-groote-menschen-mee-doen.’ Dit is onjuist ingezien van hen, die zich daar dik over maken.
Het zou veel beter zijn indien men begon:
a. | met een belangrijke Nederlandsche litteratuur te maken; |
b. | met bij de Nederlanders zelf belangstelling voor hun letterkunde, hun letterkundige aangelegenheden te wekken. |
Dan komt de belangstelling van het buitenland op den duur wel terecht. Laat onze kikker maar gerust voorloopig een nationale kikker blijven; een Europeesche os wordt hij nooit. En die zou ook zoo encombrant zijn in onze vaderlandsche huiskamer, die zoo vol met étagères met breekbare prulletjes staat.
J. GR.