Tijdschriftenschouw
VAN het nieuwe, tweemaandelijksche tijdschrift LEIDING onder redactie van Mr. P.N. van Eyck, prof. dr. C. Gerretson en prof. dr. P. Geyl verscheen de eerste aflevering, die opent met een ‘Inleiding’, waarin de leiders hun leidend standpunt bepalen. In den aanhef leest men:
‘De geestelijke stofwisseling van onzen tijd vergunt niet meer aan een periodiek om actief te kiezen en te leiden.’ Aldus, in zijn Leven van Jan Veth, professor Huizinga. Onze erkenning, dat de in deze woorden opgesloten kenschets van ons hedendaagsch volksleven juist is, onze afwijzing van het uit haar getrokken besluit, verklaren, waarom wij de oprichting van een nieuw tijdschrift noodzakelijk, voor dat tijdschrift de naam van Leiding gerechtvaardigd achten.
Verderop leest men, dat dit tijdschrift beoogt de houding van De Gids te bestrijden, verwijzende naar de bovenaangehaalde woorden van prof. Huizinga, die ‘uit vrees dat verzet tegen de heerschende lijdelijkheid zijn tijdschrift te gronde zou richten, zonder weerstand zelfs de mogelijkheid eener gekozen voeding van de geest ontkent, van iedere “actieve” op voeding als in deze tijd niet langer bestaanbaar onbevangen-berustend afstand doet. Nu De Gids, bij monde van een zijner begaafdste en gewaardeerdste redacteurs de in die naam gestelde en aanvaarde taak: actieve keuze en actieve leiding, aldus uitdrukkelijk verzaakt heeft, meenen wij, dat voor een tijdschrift, dat aan het geloof in de mogelijkheid en noodzakelijkheid van leiding juist in deze tijd zijn ontstaan dankt, geen andere naam zoo passend is als die dat geloof onmiddellijk uitdrukt: de naam van Leiding.’
Aan wat onder het Nederlandsche volk wordt verstaan geeft de redactie vervolgens eenige uitbreiding.
‘Het Nederlandsche Volk werd tot voor kort met de Nederlandsche Staat algemeen vereenzelvigd op een wijze, die meebracht dat zijn eene deel, het nu staatkundig tot België behoorende, nog enkel als “stamverwant” deel van een ander, een Belgisch Volk beschouwd werd. Het is tegenover die gedachte onze grondstelling, voor welker waarheid de felle, maar korte opbloei van een Noord-Nederlandsche cultuur in de zeventiende eeuw ons niet verblinden kan: dat het Nederlandsche Volk in zijn over twee staten verdeeldzijn op het oogenblik slechts een verminkt volk, onze Noord-Nederlandsche natie, voorzoover zij in die toestand een natie mag heeten, een verminkte natie is.’
De redactie betreurt dat verdeeld zijn over twee staten ‘als teeken van zijn nationale onvolgroeidheid, maar ook, omdat het tegenwoordig karakter van de Belgische staat de belemmering der vrije zelfontwikkeling van zijn Nederlandsche onderdanen tot een stuk Nederlandsche gemeenschap onvermijdelijk maakt. Het is overtuigd, dat dit staatkundig verdeeld-zijn door geen ingeschapen of onuitroeibaar ingegroeide onmacht tot eenheid van ons volk veroorzaakt is. Ook op dit gebied echter wijst het alle afgetrokken leerstelligheid af, en erkent het, in Noord en Zuid, als historisch gegroeide en niet licht overschatbare tegenstanden: de werkelijkheid der tegenwoordige staatsvormen; de bestaande internationale ordening, in wier wankel evenwicht zij hun erkende plaats hebben; de geschiedkundig verklaarbare, maar vaak nog kunstmatig versterkte verdooving van het nationaal eenheidsgevoel.’
Na vervolgens haar meening over het koloniale vraagstuk te hebben uiteengezet geeft de redactie haar credo over het cultureele leven en zegt aan het slot, dat het doel van het tijdschrift zich ‘ook nog aldus’ laat omschrijven ‘dat het binnen de verwarring en verslapping van heden een kern hoopt te zijn, door welke, als hij waarlijk een kern van kracht is, andere krachten, oudere, die aarzelden, nieuwe, in wie vlam zich tot vlam neigt, weer als hun natuurlijk midden aangetrokken kunnen worden en waaromheen zich, naar wij hopen, voor volk en enkeling, het begin van een sterker en vaster, een vermogender en vruchtbaarder levensvorm organiseeren kan.’
Na deze uitvoerige inleiding treft men o.a. aan gedichten van Albert Verwey ‘De ware staat’, en P.N. van Eyck ‘Anima Nostra’, Belgische ‘Oplossingen’ van het Vlaamsche Vraagstuk door prof. dr. Geyl, Thomas Traherne door Aart v.d. Leeuw. Een halve eeuw Noord-Nederlandsche Poëzie door P.N. v. Eyck, de te Nijmegen uitgesproken rede van prof. Gerretson over Het rijk en zijne Aangelegenheden, Aanteekeningen, Litteraire Kroniek en Boekbesprekingen.