E. du Perron, Bij gebrek aan ernst. - Brussel en Maastricht, A.A.M. Stols 1928.
BIJ het lezen van dezen novellenbundel wordt men, in overeenstemming met den titel, allereerst getroffen door twee negatieve kwaliteiten, waardoor de schrijver wellicht bewust of onbewust zijn ‘houding’, als men dat zoo noemen wil, te kennen geeft. Ten eerste treft men hierin geen philosopheerende, opstandige of droomerige boeren, visschers, kinderen, arbeiders of huisvaders aan. Ten tweede is de stijl sober, zonder die kunsttermen, welke het Hollandsch literair product ook heden ten dage nog voor een normaal mensch zoo onverstaanbaar maken.
Vooral de kindercultus is in ons land tot in alle lagen der bevolking doorgedrongen, van den kleinen Johannes tot Merijntje met volgelingen hebben we nu reeds het kind in al zijn heerlijkheid moeten bewonderen, (want het was steeds bewonderend, al moet men ter wille van die tegenstelling, die de charme zoozeer verhoogt zoo nu en dan een slechte eigenschap releveeren), en het getuigt van slechten smaak en van een liefdeloos hart, indien men zich daartegen verzet. Ook visschers, boeren en arbeiders zijn onaantastbare lieden, die met recht aanspraak maken op onze volle sympathie. De gemiddelde Hollander is immers reeds lang tot de conclusie gekomen, dat een arbeider geen arbeider tout court is, maar een man onder wiens bij voorkeur ruw of versleten boezeroen steeds weer datzelfde menschelijke hart klopt, dat de bron is van onze edelste gevoelens. Volgt dan den boer, die niet zoo lomp is als hij er wel uitziet, die er vooral op bedacht is, dat de vogeltjes en bloemetjes aan den weg scheppingen zijn van den Heer, evenals de tarwe, die hij verbouwt of de koeien, die hij melkt. De visscher, die slechts de wijde horizon kent, is al even interessant als de rest. En ten slotte vindt ieder Hollander zichzelf terug in den ‘kleinen man met zijn burgerpakje an’.
Al deze menschen, die met devotie, naar de Hollandsche radio-muziek luisteren (vooral die op Kerstmis), die alleen naar revues gaan, waarbij ze ook hun kinderen mee kunnen nemen, die slechts de door den staat goedgekeurde films gaan zien en een afkeer hebben van alles wat niet ‘geestelijk hoogstaand’ is in den meest burgerlijken zin van het woord; al die menschen zullen het werk van du Perron uit het diepst van hun hart verfoeien, zonder dat ze zich wellicht kunnen verklaren waarom.
Onze voorvaderen waren eens zeeroovers, de vrouwen van deze zeeroovers waren degelijke huismoeders. Men heeft mij eens willen bewijzen, dat de degeneratie der Hollanders haar oorzaak vond in de mentaliteit der Hollandsche vrouw. Maar ook in onze ‘Gouden Eeuw’ (dit blijft onder ons) verdiende onze kortzichtigheid spreekwoordelijk te zijn, wij hebben dus helaas niemand iets te verwijten. Door het ‘alles begrijpen is alles vergeven’-systeem, door de verdraagzaamheid, die roemrijke eigenschap, die niets anders beteekende dan de strijd met gesloten vizier, zijn onze gebaren te voorzichtig geworden. Er zijn lieden, die zich over de mentaliteit der menschen om zich heen ergeren, ze zijn te zwak in aantal (het getal speelt in onzen tijd immers zoo'n groote rol) om in verzet te kunnen komen. Daar zij dus niet met een druk op den knop (hun energie is te kostbaar, d.w.z. hun te veel waard om die te verspillen voor een verloren zaak) de wereld kunnen veranderen, komen ze eerst tot een gematigd verzet en daarna wellicht tot de houding: Gebrek aan Ernst, indien ze eenigen zin voor humor hebben. Een zekere geleerde, laten wij hem Freud noemen, heeft eens beweerd, dat een dief slechts gepakt wordt als hij dat zelf juist graag wilde. Diepzinnige psychologen zullen in deze conclusie de overwinning behalen: zij hebben n.l. aangetoond dat du Perron's houding in zijn ‘Gebrek aan Ernst’ voortspruit uit een teveel aan ernst en zij zullen wel gelijk hebben. Het is echter zeer de vraag of du Perron's kunst, die dan weliswaar minder vaderlandsch zou zijn dan de aanbidding van het burgerdom, maar toch ‘bodenständig’ genoemd zou kunnen worden niet een betere kwalificatie verdient. De figuren in zijn novellen hebben een zeer bepaalden leeftijd en zijn door hun leeftijd sterker gekarakteriseerd dan door hun nationaliteit. De ondergrond van het ‘Gebrek aan Ernst’ moge dan nationaal