en Paul Bernard. Neen, na de mode van Rostandafkamming dadelijk na den oorlog (een terugslag van de algemeene minachting voor al wat niet actueel of nieuwerwetsch was) volgde een periode van sympathie, een mode, ook, van overgave aan de melodieuze romantiek van weleer, - sympathie die niet zonder gelijkenis is met de heropleving van het succes geoogst door de walsen van Strauss, na de dweperij met Paul Whiteman of Jack Hylton.
Wij willen nu in het kort even nagaan, waardoor de nieuwe, de verjeugdigde Princesse Lointaine zich van de oorspronkelijke onderscheidt.
In het eerste bedrijf vinden wij vooral een aantal, o.i. juist voor den dramatischen gang overbodige, technische toevoegingen; de matrozen spreken die realistische taal die Hugo in zijn Préface van Cromwell predikte, en die meerendeels onbegrijpelijk is voor den leek - ... A quoi bon? zich met een spitsvondig rijm te méer vermaken, wat schiet daar lezer of toeschouwer mee op? In het tweede tooneel worden de lange tirades van Erasme en Trophime min of meer verhakkeld door dergelijke inlasschingen, en dat is jammer. Daar staat tegenover dat de dichter een stoplap of een door dien stoplap aangebracht geforceerd rijmwoord, verving door een aannemelijker en logischer term:
Ils chantèrent - avec quel zèle inopportun! -
La fille d'Hodierne et du grand Raymond Un
wordt:
Ils se mirent à nous chanter une princesse!
‘Rien n'est beau’, disaient-ils, ‘pour peu qu'on la connaisse.
Et le Prince, pensif, caressait un limier.
C'est la fille d'Hodierne et de Raymond Premier.’
In Tooneel III vinden wij in stede van de bloote vermelding: ‘De matrozen gaan allen ijverig aan den gang’ (nadat Bertrand hun honger en hun vermoeidheid met het beroemde minnelied verdreef), de verschillende verrichtingen vrij langdurig vermeld, en ditmaal geeft de overdaad der scheepstermen, gezegd als begeleiding van de actie, geen aanstoot. Wanneer de idealist Rudel verschijnt, vervangt hij het woord ‘viable’ (dat beteekent: levensvatbaar, en dat Rostand gebruikte in de beteekenis van ‘begaanbaar’) door een grammaticaal juiste, doch o.i. ondichterlijke uitdrukking: ‘eet Icarus qui des ailes s'ajoute ...’ Neen, dat klinkt niet! En die concessie van Rostand aan de eischen der nauwkeurigheid ten koste van de zoetvloeiendheid der verzen verwondert me. Goed is het integendeel weer dat in de nieuwe versie een 40-tal versregels ingelascht zijn tusschen Rudel's opkomen en zijn lofzang op Mélissinde; de dichter toont er ons in, hoe slecht Rudel er aan toe is, en de verliefde strofen worden er natuurlijker, geleidelijker door aangebracht; zij verraden nu niet meer den opzet van de ‘scène à faire’.
IIe bedrijf. Mélissinde heeft thans, in plaats van één hofdame (Sorismonde), een geheelen stoet, Josiane, Oriabel, Matabrune, Margiste, Agayette, Aélis, die elk iets zeggen, wier namen fraai mee-rijmen, die beweging geven aan de dialogen, tot dusver beperkt tot een samenspraak tusschen meesteres en dienares, zooals de traditie der treurspelen dat vroeg. Ook Nicholose, de knecht van den koopman Squarciafico, vroeger een zwijgende en zelfs geheel passieve rol, wordt thans in de actie betrokken. Het opzeggen van Rudel's minnedicht door Bertrand, wordt door alle hofdames begeleid en aangevuld: verhooging, alweer, van de dramatische intensiteit.
IIIe bedrijf. Na de onveranderd gebleven eerste twee tooneelen, laat de dichter in 3 Mélissinde alweer actiever en bewegelijker coquetteeren; in plaats éénmaal, onderbreekt zij bij herhaling Bertrand's pogingen, voor zijn vriend te pleiten, en haar onderbrekingen zijn zoowel woorden die hem in de rede vallen als gebaren die hem a fleiden en verleiden (telkens laat zij hem haar geurverspreidende armbanden ruiken). De tirade waarin Bertrand zijn prinselijken vriend vergelijkt met boeken-helden (Roland, Flor en Tristan), verviel gelukkig; en het daarop volgende gedeelte ‘Le voyage, comment, femme, te le décrire’ etc., is eigenlijk geheel opnieuw geschreven en heeft waarlijk bij de verandering heel veel gewonnen. Plastisch en dramatisch is deze beschrijving van de ellendige zeereis geworden, van litterair en hoogdravend als zij was. Het eigenlijk doel van het gansche stuk: de almacht van de Illuzie aan te toonen, de scheppende en nobele kracht der Gedachte, is hier thans zeer gelukkig uitgedrukt in goedgekozen personnificaties en bewegelijke metaforen. In 6 laat Mélissinde gedeeltelijk haar koelbloedige coquetterie varen die deze rol zoo onsympathiek en zelfs onaannemelijk maakte; zij vraagt, om den stervende te bezoeken, niet meer om haar diadeem, haar schepter, haar Princesseopschik; tot Sorismonde over Bertrand sprekende, laat zij ook haar Rostandeske preciositeit rusten, die haar vroeger dit kinderachtige vers ingaf:
Comprends-tu, Sorismonde,
Pourquoi, si brun, il a parfois la voix si blonde ...?
en zij wordt zich sterker bewust van haar eigen dubbelhartigheid:
Que je suis divisée et qu'on peut être double!
Dit Mélissinde in den mond te leggen is een