Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIndië en de Letteren
| |
[pagina 333]
| |
sages uit zijn stuk, zooals het verscheen in ‘Het Laatste Nieuws’. In hoofdzaak ging het onderhoud over de Indische ervaringen van v. Lidth de Jeude en hij vertelde o.a.: - Er zijn in Nederlandsch-Indië groote bladen en zeer veel lokale. Te Batavia zijn drie groote boekwinkels. Het kultureel leven heeft diepgang en is uitgesproken Nederlandsch. Het zijn trouwens onze besten die naar den Oost gaan. Dat moet ook. Uw Vlaamsche letterkunde ondervindt er dezelfde belangstelling als in Nederland. Uw Streuvels, uw Buysse, uw Teirlinck, uw Timmermans zijn zeer gewaardeerd. Uw Hullebroeck deed er een rondreis. Lang werd er over nagepraat en zijn liedjes zijn doorgedrongen. De schouwburgen krijgen geregeld gezelschappen uit Nederland. Uw Laroche kwam er ... Jammer dat de gezelschappen altoos herrie krijgen, op den duur. Ook Italiaansche gezelschappen komen, verder muziekkunstenaars, danseressen. De radio dient. Uit Batavia gaan twee uitzendingen. Uit Nederland is er één op golflengte Indië. Speciale programma's worden voor de kolonie opgemaakt: muziek, lezingen, nieuwsvoorziening. Een vraag is: hoe zullen we den inlander en den Chinees per radio bereiken, want, onder de dessa-bevolking, d.i. onder de menschen in de dorpen is er geen één, die Nederlandsch spreekt. Er bestaat, dat weet gij, een uitgestrekte bellettristische literatuur over Oost-Indië; Jan ten Brink, Melati van Java, Augusta de Wit, Couperus, Feber, Hugo Penning, Piet Verhoog, Johan Koning, schreven over den inlander, den sinjo, die de man is uit gemengde ouders, den totok, of nieuw aangekomen Europeaan. Beeldhouwers hebben wij niet. Wel schilders van den Oost: Eland, Dake, Frank ... - Dringt uw kultuur door tot den inlander? - Artistiek leeft de inlander van ons gescheiden. Hij heeft zijn eigen kunst: zijn snijwerk, zijn koper- en weefwerk, zijn batik. Hij heeft zijn eigen kultuur ... Gij kent den Boeroe-Boedoer, den mysterieuzen tempel. Onze kultuur blijft den Javaan eigenlijk vreemd. Zij past niet voor hem, zelfs niet als hij tot de hoogbeschaafden behoort. De heer de Maegt brengt dan Multatuli ter sprake. - Multatuli! O, ik wist het, vervolgt v. Lidth, dat ge zelf Multatuli zoudt noemen. Laat ons vergeten wat in de boeken staat. En mag ik u een persoonlijke herinnering vertellen? Tijdens mijn verblijf in Indië kwam ik te Rangkas-Bitoeng, in Westelijk Java, waar de treinen een vleugje verkeer laten over heen gaan. Jhr. E. VAN LIDTH DE JEUDE
Daar heeft Multatuli als assistent-resident gezeteld, raakte hij in konflikt, kreeg zijn ontslag, vatte er zijn ‘Max Havelaar’ op. - En schreef hem te Brussel. - Ja. Ik keek naar de ravijn, waardoor, gij hebt het gelezen in zijn boek, de inlanders zijn huis naderden om hun beklag te doen. Ik voelde me weer den zestienjarigen scholier, die met den Havelaar dweepte. Maar er was geen ravijn. Er was ook niets meer van Multatuli's huis. En, in mijn geest, was ook veel van Multatuli zelf gesleten. Door nuchtere beschouwingen. En door zekere beschuldigende brochure van W.H.W. De Kock tegen hem ... Ik stond te Rangkas. En plots begon de herinnering weer te werken. Ik zag Multatuli daar leven, overprikkeld en triestig en romantisch. Ik begreep wat een onrecht men hem heeft aangedaan door den kunstenaar met den mensch, met den ambtenaar te vereenzelvigen. Mijn verbeelding zag den armen man terug, zooals hij daar zal geleefd hebben, vervolgd door zijn eigen drift en op zoek naar een martelaarschap, om daarin een uitkomst te vinden. Ik zocht naar iets dat nog aan hem herinneren zou. Naar een steen, opgericht door een Saïdjah en een Adinda ... | |
[pagina 334]
| |
Er was alleen een Multatuli-straat. In de stem van den heer van Lidth de Jeude, die een boeiend ‘causeur’ is, klonken de warme klanken nog inniger. Of was dat alleen fantazie van ons, die ook zooveel van Multatuli hebben gehouden, zijn beeld van het voetstuk zagen tuimelen, en die het er zoo graag zagen op staan: 't kan zoo pijn doen, als men heel alleen is met zichzelf, te denken aan den val van veel dat men vereerd heeft en lief gehad?’ |
|