Kroniek van het proza
Auteur, Lezer en hun fouten
De romancyclus ‘Thiss’
GROOT werk is in onze letterkunde van tegenwoordig wel een zeer zeldzaam artikel geworden, een uiterst zeldzaam verschijnsel. Immers voor breed-opgezette, waarlijk-groote arbeid is concentratie de eerste vereischte en wie en waar biedt onze tijd dat nog? Wie denkt er in onze dagen nog aan, om een epos te gaan schrijven? Wie wil trachten een waardig, modern product te leveren, even belangrijk voor ons huidig bestaan als ‘Der Leken Spiegel’, of ‘Alexanders geesten’ of wat-ge-maar-wilt, was voor de middeleeuwen? Wie voelt zich in onze dagen aangetrokken tot een groot historisch drama of een historische, echt-historische roman, die niet tegelijk uithangbord van belezingen wordt, maar waarin het doorvorschte zoodanig is verwerkt, dat boeken van toelichtingen overbodig zijn? Ik herinner in dit verband aan een der laatste pogingen in deze richting, aan ‘Warhold’ van Adriaan van Oordt.
Maar waarom ook zulke pogingen te herhalen? Zooiets wordt in Nederland toch niet gelezen. En wederom verwijs ik naar ‘Warhold’. Wie kent dit sublieme werk? Wie van de talloozen, die Shaw, Mann of Bénoit kennen en wellicht in eigendom hebben, weten af van het bestaan van een zoo zeldzaam-grandioze arbeid als Van Oordt ons naliet in dat meesterwerk van middeleeuwsche verbeelding?
Dat de nederlandsche letterkunde zoo weinig groot werk voortbrengt, ligt voor een groot deel aan het publiek, dat zulk werk toch zou negeeren, dat, wijzend op een boek van een of ander buitenlandsch auteur, hoonend vraagt: ‘Wie in Holland zou dat kunnen? Waar is het nederlandsche evenbeeld van zoo'n boek?’
En dat is niet de schuld van dat soort publiek, dat men ‘Jan’ pleegt te noemen. Want dat stelt zich tevreden met Jeanne Reyneke van Stuwe of Anna van Gogh-Kaulbach. Maar het is de schuld van intellectueel Nederland, dat heel goed thuis kan zijn in Bordeaux, Flaubert, Maeterlinck, en in Sinclair, Wells, Galsworthy, en in Strindberg, Hamsun enz. enz. enz., maar dat geen flauw idee heeft, wie eigenlijk op het oogenblik onze toonaangevende auteurs zijn. En waarom niet? Omdat dit intellectueele Nederland zich daarvoor niet de minste moeite geeft, in zijn onwetendheid overtuigd, dat zooiets als literatuur in Nederland iets onbekends is. En dan halen zulke lieden een citaat aan uit Cicero of Dostojewski om te bewijzen, dat ze in de literatuur anders wel heel goed thuis zijn, dat derhalve hun onkunde in deze richting bewijst, dat er in ons land niets is.
Het spreekt vanzelf, dat zulk een houding van onze geestelijke élite niet bevruchtend werkt op het voortbrengen van waarachtig-groote arbeid. Wie een goed boek schrijft, moet bedenken dat hij dit schrijft voor de heel-enkele enkelingen, die zonderlinge lieden, die hersens hebben (een zeldzaam verschijnsel!) en nederlandsche boeken lezen. Nee, wie een groote lezerskring wenscht, doet verreweg het verstandigst een prul te schrijven - of zichzelf als vertaler te lanceeren van een onbekend auteur. Hoe goed zou niet verkocht worden: ‘Een gelukkige zeereis’, door Ivar Britsen, uit het deensch vertaald door Siegfried van Praag, of ‘Lona's Moed’, door Charles B. Winderbere, naar de amerikaansche uitgave bewerkt door Marie Schmitz!!
Er berust echter - de eerlijkheid eischt, dit te zeggen - ook een deel schuld bij de nederlandsche auteurs. Want ze schrijven ook meestal geen groot werk. Wie van onze romanciers (over onze romancières spreek ik niet eens!) zal zich eenige jaren gaan verdiepen in een historisch tijdvak of een bepaald ambacht, en als moeizaam-geoogste vrucht daarvan een roman of drama op de tafel der vaderlandsche letteren deponeeren? Welnee, we gaan een reis met een trawler meemaken en we kennen het bedrijf der visschers; we raadplegen Blok en prins Maurits staat voldoende voor ons; we schrijven een sonnet over het eigen, geplaagde Ik of over Annie's haren, desnoods een novelle over niets, en we zijn in de letterkunde een figuur.
Laten we het maar openlijk bekennen: de knullige flodderigheid neemt in onze letterkunde bedenkelijk toe, vooral de laatste jaren, nu je eigenlijk niets meer behoeft te kennen om Kunst te scheppen. Wie van de jongeren is nog in staat ons een werk te geven, waar arbeid achter zit, studie van jaren? Wie van de leidende en schreeuwende figuren uit onze jongste letterkunde geeft ons nu eens in plaats van niemandalletjes (in genummerde oplaag) en krachtelooze, kleurige prullen, een doorwrocht, gaaf kunstwerk, waaraan hij heeft gezwoegd, waar arbeid, waar zoo'n studie