deed besluiten het boek uit te geven. Misschien hebben winkelmeisjes na een vermoeiende dag of dames-met-een-meid-voor-het-werk belangstelling voor zulke prullen, die met literatuur niets te maken hebben, en worden ze daarom verkocht. Trouwens, voor beide soorten van bovengenoemde lezeressen acht ik ‘Tot het Moederschap’ ongeschikt: winkelmeisjes gelooven niet meer in zulke larie, en voor meergemelde dames zou het wellicht te opwindend zijn.
Opwindend is zeer zeker niet de vergissing van Rosa Corthauts-van Puyenbroek, die ze ‘Tonny Brinken’ noemde. Eén citaat is voor de karakteriseering van dit boek genoeg: ‘Daar legde hij de kleurige garve op het blanke marmer, dat het graf van zijn moeder bedekte’. Gelukkig vergat L.J. Veen, Amsterdam, die het uitgaf, het jaartal. Maar laat mevrouw Corthauts maar eerlijk bekennen, dat het uit de jeugd harer grootmoeder is. En als ik haar dan nog een goede raad mag geven: neemt U liever stof af, mevrouw!
Onder den titel ‘Meester Lampelaar’ verscheen bij Nijgh en van Ditmar te Rotterdam in 1929 van Herman de Man een zes-tal novellen. Jaren geleden had ik reeds het genoegen zijn boek ‘Het Wassende Water’ in D.G.W. te bespreken. Naast mijn eerbied voor den romancier mijn hulde aan den novellist! Deze verhalen, eenvoudig en rustig van toon, van blije vreugd om een schoone dag en een onverwacht avontuur, zijn zeker niet overweldigend van schoonheid, maar ze zijn vlot en flink. Misschien heb ik wel het meest genoten van ‘Wilde avonturen in een tam land’, waarin heerlijk de draak wordt gestoken met de modegril van onze dagen: perzisch, chineesch, Omar Kayam, Hafis, de amersfoortsche School voor Wijsbegeerte, en meer van zulks. Maar leest zelf en geniet, en vernietigt dan meteen het fabeltje dat korte verhalen in ons land niet gelezen worden, als ze in het nederlandsch geschreven zijn!
De roman, die de N.V.H.D. Tjeenk Willink en Zoon in 1929 uitgaf van C.M. Vissering heet ‘Charlotte de Breu’. Hier is een lofwaardige poging gedaan een hollandsch-indische roman te geven van mislukkende levens om mislukkende huwelijken. De poging is niet geslaagd: het geheel is verward en heeft zelden onze aandacht gevangen, de psychologie is soms zeer bedenkelijk, de dialogen vooral van kinderen zijn zéér slecht. Toch wil ik geensinzs beweren, dat C.M. Visser lager aangeslagen moet worden dan Josef Cohen bijvoorbeeld; vooral niet omdat ‘Charlotte de Breu’ een debuut is, naar ik geloof.
In ‘De Tweespalt’ (Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon) borduurt Jan Gregoire een limburgsche roman op het beruchte stramien van den driehoek. En als dan de hij een artist is, de eene zij tuberculeus en de andere ‘'n groote stralende vrouw’, dan begrijpt u wel, dat Gregoire geen nieuw motief behandelt. Het beste geslaagd is nog de grove rauwheid van maastrichtsche achterbuurtpret, maar dat heeft met de roman helaas zoo weinig te maken.
Op zijn bekende zorgvuldige wijze gaf C.A.J. van Dishoeck te Bussum een boek uit van Aleid Ages-van Weel, getiteld ‘De hooge Luwe’, de ietwat sentimenteele dagboekbladen van 'n ouden predikant. Er zit de fijne sfeer in van een wat bemoeierige ouwe man; de figuren zijn over het algemeen conventioneel en weinig markant. Dat het meer de overpeinzingen van 'n vrouw dan van een man zijn, dat pleit voor mevrouw Ages niet als schrijfster, wel als vrouw. Dat laatste is belangrijker.
JOHAN THEUNISZ.