Den Gulden Winckel. Jaargang 28
(1929)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Koloniale Boek
| |
[pagina 221]
| |
dat zij tevens op schitterende wijze de krachtsinspanning in beeld brengt van Nederland als Koloniale Mogendheid, mag, onzes inziens, aan een tentoonstelling van het Koloniale Boek evenzeer zedelijke waarde als patriottisch nut worden toegekend. Er zijn een aantal belangrijke boekerijen in ons land, in de eerste plaats die van het Koninklijk Instituut voor de Taal- Land- en Volkenkunde van Ned. Indië in den Haag, dan de bibliotheken van het Departement van Koloniën en van het Koninklijk Koloniaal Instituut in Amsterdam. Hoevelen kennen het bestaan ervan en hoe groot is het dagelijksch bezoek aan die boekerijen? Zelfs Indische menschen, bij hondertallen, weten niet welke schatten aan schoonheid en wijsheid daar geborgen zijn. Zelfs onze eigen kunstenaars - met enkele uitzondering - weten het niet. Het mag ook worden betwijfeld of er geregeld opvoeders der jeugd worden gezien. Gemeen goed is het Koloniale Boek dus nog niet, en toch, hoe groot is het recht dat het erop zou mogen laten gelden. Wellicht dat het Koloniale Boek zoo rijk gesorteerd op elk gebied van kunst en wetenschap, ook in de school gemakkelijker zijn weg zou vinden. Het boek heeft ook de onschatbare macht van de documentatie. Die macht kan voor wat het Koloniale Boek betreft, niet hoog genoeg worden aangeslagen. Voor ieder die maar eenigszins belang heeft bij het leven in de beide Indiën is goede documentatie van het grootste gewicht. En ook zij wier roeping en aanleg het is hun levenstaak in overzeesche gebieden te vervullen, kunnen er niet buiten. Hoevelen kennen den weg dien men moet inslaan? De koloniale roeping, - en ieder burger van een Koloniale Mogenheid heeft daar min of meer iets mee te maken -, is een edele roeping op de vervulling waarvan men zich dient voor te bereiden. Dat gaat niet zonder het Koloniale Boek. De koloniale opvoeding van het land is nog verre van voltooid, maar de koloniale gedachte verbreidt zich op bemoedigende wijze, recht tegen de propaganda in die schadelijk is voor het publieke welzijn. Onverschilligheid en vooroordeel moeten plaats maken voor een onverwoestbaar vertrouwen in eigen kracht. Dan wordt een overwinning bevochten van hooge zedelijke waarde. En zou een tentoonstelling van het Koloniale Boek niet mede een middel voor deze zege kunnen zijn? Het was daarom goed gezien van de Haagsche afdeeling der Vereeniging ‘Oost en West’ een tentoonstelling te organiseeren van het Indische Boek. Zij werd van 24 Juli tot 10 Augustus in het Stedelijk Gymnasium aan de Laan van Meerdervoort te 's Gravenhage gehouden en ze werd geopend door een zeer sympathieke rede vanWIE KENT DEZE DICHTERLIJKE RUGGEN?
Twee Nederlandsche dichters aan den wandel. Wie ze meent te herkennen zende de namen aan het Secretariaat der Redactie. Ieder der eerste drie goede oplossingen krijgt De Vreemde Erfenis van E. van Lidth de Jeude als belooning ten geschenke. minister Koningsberger. Het Oost- en West-Indische boek hebben er geregeld, iederen dag, groote belangstelling getrokken. De tentoonstelling is nu weer gesloten, maar een napraatje op deze plaats was toch wel gerechtvaardigd. Want zou het aantal der Nederlandsche boekenvrienden groot zijn, denkt u, die in hun boekenkasten een afzonderlijke afdeeling voor het Koloniale Boek hebben? Wij gelooven van niet. En toch valt er zooveel te leeren en te genieten. Wie voor wijsbegeerte voelt of voor de letteren kan door de studie van de zeden en de gewoonten van de inheemsche rassen nieuwe banen volgen naar ongedachte oplossingen van moreelen, aesthetischen en religieuzen aard. Wat weten we hier van de kunst van den Islam? Toen onlangs te 's Gravenhage een Islamitische tentoonstelling werd gehouden was het daar geëxposeerde voor de niet Islam-kenners een openbaring. Voor onze kunstenaars kan de studie van de koloniale kunstuitingen een bron van nieuwe schoonheid en groote innerlijke voldoening zijn. En hier mogen we herhalen de woorden die onlangs Octave Homberg tot de Fransche kunstenaars heeft gericht: ‘Si vous écrivez des livres, si vous peignez, si vous sculptez, je vous dirai encore, je vous dirai toujours: allez aux colonies, votre inspiration se renouvellera, plus féconde et plus jeune, baignée de lumière et de vie.’ Op toeristisch, wetenschappelijk en economisch terrein zijn tal van voortreffelijke werken verschenen. De propagandistische waarde van deze expositie kon dan ook werkelijk moeilijk hoog genoeg worden aangeslagen. Door de macht van | |
[pagina 222]
| |
het Koloniale Boek, onder ieders bereik gekomen, moeten werkelijk oude vooroordeelen overwonnen worden en de openbaringen der onvermoede schoonheid in de edelste uitingen van de hoogere Oostersche cultuur in onze koloniale gebieden, zullen evenzoovele bronnen voor onze kunstenaars worden van hernieuwde inspiratie ... ‘plus féconde et plus jeune baignée de lumière et de vie.’ Niemand zal toch willen ontkennen, dat de kunstenaars in het moederland aan nieuwe inspiratie geen behoefte hebben ... Nicolas Roubakine heeft eens uitgeroepen: ‘Vive le livre!’ alsof het een koning of een maarschalk gold. En wij roepen het hem met een variant na: Leve het Koloniale Boek! Het vormt mede den hoeksteen der wederzijdsche waardeering van Oost en West. En in dit opzicht niet alléén is het een machtig instrument ... JOHAN KONING |
|