gen lastigen kerel - lastig voor anderen, maar vooral ook voor zichzelf! - met wien ik, ongeveer zes jaar geleden, negen maanden in Indië heb samengewerkt. Negen maanden is niet lang, zou men zoo zeggen. Maar het was een record om het zoo lang zonder ruzie met K.W., zooals hij door heel Indië genoemd werd, uit te houden.
In September 1923 repatrieerde hij, ‘voor goed’, zooals hij zeide. En repatrieeren, dat was voor hem vooral: naar Frankrijk gaan. Want hij woonde in Frankrijk, dat hij als zijn tweede - en ik vrees soms ook wel eens een beetje als zijn eerste! - vaderland beschouwde.
In Juli 1926 ging ik weg uit Indië, waar ik tot dien tijd de hoofdredactie van ‘Het Nieuws van den Dag v. Nederlandsch Indië’, zijn blad, had gevoerd, en in midden 1927 was hij er weer terug, en nam directie en hoofdredactie zelf weer in handen.
Hij had dikwijls, half lachend, half sentimenteel, gezegd, dat hij graag onder de palmen begraven wilde worden. En nu is hij onder de palmen begraven.
Als alle gevoelsmenschen was hij sentimenteel. Of laat ik het beter zóó zeggen: hij had zijn sentimenteele buien.
Als journalist had hij in Indië een groot, eigen publiek dat hem door dik en dun trouw bleef, en waarmee hij vrijwel kon doen wat hij wilde.
Als journalist was hij een merkwaardig verschijnsel, zooals men er nooit meer een tweede zal zien.
Hij was zeer laat in de journalistiek gegaan, en dat was op zichzelf al iets merkwaardigs. Men wilde soms beweren, dat K.W. als matroos of als koloniaal naar Indië was gekomen, maar dat is kletspraat. Van alle groote mannen wordt op een bepaald moment beweerd, dat zij als koloniaal naar Indië kwamen!
Wybrands werd 3 Augustus 1863 te Amsterdam geboren, als zoon van eenvoudige keurige menschen. Zijn moeder moet heel mooi zijn geweest, hij zelf had, ook als zestigjarige, nog een fijnen, intellectueelen kop, bruinverbrand, met wit haar.
Hij was eerst in den handel te Caïro en te Smyrna. Booze tongen beweerden later dat hij daar croupier was aan de speelbank, maar ook dat zijn leugens. K.W. hield zelf wel van die leugens. Hij was genoeg journalist om de waarde te erkennen van een interessante leugen!
In 1895 kwam hij naar Singapore als employé van de Nederlandsche Handel Mij. Wegens ziekte moest hij terug, maar een jaar later was hij weer in Indië, ik meen als employé van de Koninklijke. In 1898, dus als 35-jarige, schreef hij zijn eerste artikel. Hij was toen op Deli en werd redacteur van de ‘Sumatra Post’. Daar bleef hij twintig maanden. Toen kwam hij naar Batavia, waar hij de leiding nam van ‘Het Nieuws van den Dag voor N.I.’, toen een volkomen onbeduidend blaadje, dat hier en daar gratis werd verspreid, een soort van minderwaardig advertentie-fuikje. Dat was in 1901. K.W. kreeg een crediet van wijlen Jan Dinger van ... f 800, achthonderd gulden.
Met welk een genoegen kon hij uit die dagen vertellen! Soms wist hij den eenen dag niet, waar hij de duiten voor het papier voor de editie van den volgenden dag vandaan moest halen!
In die jaren heeft hij toen zijn groote werk gemaakt. Zijn artikelen waren puntig, poignant, dikwijls zeer geestig, en ook dikwijls zeer onhebbelijk. Zij vonden grooten weerklank in de harten van velen. Het gouvernement beleefde weinig pleizier aan hem. Hij was om zoo te zeggen het ‘enfant terrible’ van de Indische regeering. Geweldig kon hij loshakken op allerlei misstanden. Want misstanden waren er, bij de vleet! Hij sloeg dikwijls raak, en ook wel eens mis. Maar dat laatste vergaven zijn lezers en lezeressen hem gaarne. Die sloegen hun krant op om te lezen of er iets van K.W. in stond, dan lazen ze dat het eerst, en dan was hun heele avond alweer goed.
K.W. heeft veel persdelicten gehad, en hij is, in lang vervlogen jaren, ook eenige malen veroordeeld. Hij heeft zelfs een paar malen gezeten. Dat kon slechts de toewijding van zijn eigen publiek voor hem vergrooten!
Wie een artikel van hem las, kon zich soms verbeelden dat die zinnen in onstuimige drift op het papier waren geworpen. Wie zoo dacht, vergiste zich. Want Wybrands huldigde het ‘saepe vertere stilum’, hij las en herlas een artikel, totdat het hem volkomen bevredigde. Daarom stond hij, bij de behandeling van een persdelict, ook altijd zeer sterk. Hij kende de waarde van elk woord, van elke komma, zoude ik bijna willen zeggen.
Hij nam, het graag op voor de armen en verdrukten. In 1923 begon hij nog eens de groote campagne voor een ‘Indisch Bronbeek’, die tot de stichting van een dergelijke instelling leidde.
Gedurende den wereldoorlog was hij fel pro-Fransch.
Als alle autodidacten was hij trotsch op zijn kennis. Na de lagere school was hij als jongste bediende op kantoor gekomen bij een huidenfirma op het Damrak te Amsterdam. ‘Voor de postzegels en om de halve onsjes leverworst te halen,’ placht hij zelf te zeggen. Wat hij kende, had hij zichzelf geleerd. Hij beschikte vooral over een groote talenkennis. Ik heb eens in Southampton een Engelschman ontmoet, die slechts eene