's avonds toch prettig met elkaar aten. Brett had een keurige zwarte jurk aan zonder mouwen. Ze was mooier als ooit. Mike deed alsof er niets gebeurd was. Men vroeg mij naar boven te gaan en Robert Cohn te halen. Hij deed gereserveerd en terughoudend, zijn gezicht was nog stijf en bleek, doch nu weer heel opgewekt. Hij kon zijn oogen niet van Brett afhouden. Dit alles scheen hem toch op een of andere manier gelukkig te maken.
Waarschijnlijk voelde hij zich prettig omdat hij, nu ze zoo mooi was, het gevoel kon hebben een week met haar in San Sebastian te zijn geweest en wij dit alles wisten. Niemand kon hem dit gevoel afnemen. Bill deed erg vroolijk, Michael ook. We waren erg vroolijk. Dit alles deed denken aan den oorlog. Toen heerschte er onder het eten vaak dezelfde atmosfeer. - Veel wijn - een spanning, die men niet waar hebben wil - die men ignoreert en het gevoel van dingen die gebeuren zullen en waaraan men niets kan veranderen. Onder het drinken verloor ik dat gevoel van ontstemdheid en werd ook gelukkig. We schenen alle toch vrij prettige en charmante menschen te zijn.’
Al deze gesprekken heeft hij dan later met stenographische nauwkeurigheid voor ons opgeschreven. We bemerken, dat deze Amerikaansche Bohème veel gelijkenis vertoont met een zeker deel der jongere generatie ten onzent. Hemingway is pessimist - bezit een weemoedig pessimisme, dat soms aan Anatole France doet denken. Ook deze had als Hemingway de woorden over de ijdelheid van alle leven met den Prediker als motto aan een van zijn werken kunnen laten voorafgaan. Zoo is een gesprek bij Hemingway:
‘Het komt er eigenlijk niet op aan of een hotel groot is of niet - de bar is altijd prettig.’ Ondertusschen maakte de mixer onze Martinis klaar.
‘Jockeys en mixers zijn tegenwoordig toch de fatsoenlijkste menschen.’
‘Merkwaardig, - Jake - ik voel me eigenlijk weer heelemaal behoorlijk - gerehabiliteerd.’
‘Dat moet je ook.’
‘Weet je - ik geloof men voelt zich altijd behoorlijk als men besloten heeft in het vervolg niet zoo hoerig te zijn.’
‘Ja.’
‘Misschien hebben menschen als wij dat gevoel, terwijl anderen daarvoor aan God gelooven.’
‘Een heele hoop menschen gelooven aan God, zeide ik - een heele hoop.’
‘Bij mij heeft hij eigenlijk nooit goed gefunctioneerd. Zullen we nog een Martini drinken?’
‘Goed, maar bezwijm je niet Jake, het is niet noodig.’
‘Hoe weet je dat - dat het niet noodig is?’
‘Zóó - je zal je wel spoedig weer goed voelen.’
‘Ik bedrink me toch niet. Ik drink alleen maar een paar Martini's. Ik drink graag Martini's.’
‘Laten we deze nog uitdrinken. En dan nog één en niet meer. Weet je - eigenlijk, als het er op aankomt hadden we het samen goed kunnen hebben.’
‘Ja - we hadden het heel goed kunnen hebben samen.’
Wat kan Hemingway bij al deze gesprekken - bij al dit hulpelooze verlangen en deze slappe weemoed anders doen dan ook nog een Martini drinken? Hij kent Amerika - de leegheid van dit alles - deze Babbitts van den overkant - deze Elmer Gantry's - dengene die Upton Sinclair bestrijden, de Fullers en Thayers die Sacco en Vanzetti lieten terdoodbrengen - de menschen van Wallstreet en uit Boston. Dan zit hij nog liever op een hooge stoel in een bar te Parijs en praat en drinkt met deze Amerikaansche Bohémiens, hoewel hij weet, dat ook hun leven leeg en inhoudsloos is. Hoe zal hij gelachen hebben toen hij vernam, dat Mevrouw Coolidge, die ook een paar weken in deze dancings verkeerde, plotseling Parijs verliet toen op een avond een paar jonge Fransche schilders, waarmede ze gedanst had, na haar vraag op wiens gezondheid het volgende glas champagne zou worden gedronken, antwoordden: ‘op Sacco en Vanzetti.’
Hemingway weet met zekerheid, dat deze jonge landslieden van hem - deze Amerikaansche Bohème, die thans de bars van Montparnasse bevolken, steeds hun chèque-boek op zak hebben en zoo tegen alle gevaren beschermd zijn, dat het Leven nimmer met schrikwekkende kracht op hen zal neerdonderen. Hij weet, dat deze menschen een nieuwe Bohème: ‘een Bohème met een chèque-boek’ vormen, doch houdt van ze met een zachte weemoed, zet zich naast hen op de hooge stoelen in de Parijsche bars, en drinkt Martini's met hen. Wat kan hij anders doen? Met hen praten over den revolutionairen generaal Sandino of het boek dat Dreiser schreef over Sovjet Rusland? Onmogelijk! ‘Kellner, nog een Martini dry! Met een olijf!’
NICO ROST