‘Variétés’ ontdekt Holland
Columbus met pen en camera
ALS besluit van den eersten jaargang, die een zoo groot succes werd, alsmede bewees de geestelijk moderne vitaliteit van België, heeft de leider-stichter Paul Gustave van Hecke van de ‘Revue mensuelle illustrée de l'esprit contemporain’ getiteld ‘Variétés’, een nummer gegeven, waarop hij als attractie voor den kooper liet drukken: ‘Découverte de la Hollande.’ En hij liet de ontdekking, de verkenning aan uitermate deskundigen over, wien men hoogstens kan verwijten, dat zij in het vuur der liefde voor ons land, de gebreken negeerden. Voor de propaganda was dat echter juist goed en in België kunnen wij wel wat propaganda, wat aanbeveling en lieftallige voorstelling gebruiken. Daarom deden die medewerkers een ‘goede daad’ en v. Hecke niet het minst, toen hij een zoo belangrijk deel van de aflevering voor de Columbiade in de ‘esprit contemporain’ van ons land afstond.
Dr. Boutens heeft die Belgische toeschietelijkheid dan ook zeer gracieus en hoffelijk beloond door een gedichtGa naar voetnoot*) af te staan op Koningin Elisabeth aan wier grootsche troostende figuur hij herinnert.
‘Cependant, attirés aux miroirs de tes yeux,
Comme en l'onde d'un lac fait d'eaux mystérieuses
Convergent les reflets de tous côtés des cieux,
Ardaient tous les regards de ceux qui, dédaigneux
Des douleurs d'agonies de la mort, riaient
Leur jeune extase vers ton altesse fragile.’
André de Ridder gaf ‘Notes et Souvenirs’ over Holland en de Hollanders getuigend van een juisten psychologischen blik. Dus moest hij wel tot waarheden komen, die pijnlijk zijn, maar daarom niet minder te erkennen, doch de Ridder is ons erg genegen en derhalve was hij spaarzaam met die waarheden en in zijn getuigenis vriendschappelijk. Hij verzwijgt dan ook, dat het modernisme meer naar buiten lijkt dan ingeworteld is in den smaak van het publiek, terwijl het daarenboven locaal is, zich tot Amsterdam beperkt en in de andere steden nog zeer sporadisch te vinden is.
In Fransche vertaling vindt men vervolgens het artikel van Greshoff over Speenhoff, dat reeds in de Aprilaflevering van ‘Den Gulden Winckel’ werd afgedrukt.
Menno ter Braak schreef over Joris Ivens, als ‘un auteur de films hollandais’, waarmee hij wat voorbarig is in zijn lof over dezen jongen cineast, doch gelukkig legt hij aan het slot den nadruk op zijn vertrouwen in de toekomst.
Over de moderne Nederlandsche typographie schreef Ch.L. van Halsbeke, die eveneens de inleiding schreef voor den fraaien catalogus der tentoonstelling van moderne Nederlandsche drukkunst, die onder de goede zorgen van A.A.M. Stols in het Palais des Beaux Arts te Brussel werd ingericht.
Een glorieus, dorstverwekkende loftuiting wijdde E. van Lidth de Jeude aan den Nederlandschen borrel, een fraai stuk proza, dat in iedere alinea ongeveer een spreuk bevat voor de scheurkalenders, die de drankfabrikanten hun achtenswaardige cliëntèle aanbieden. De plechtige toon van den schrijver past bij de roerende ernst van het onderwerp en zijn meesterlijke gedachte ‘Le genièvre, c'est l'huile rêvée pour le moteur, parfois un peu poussif, de l'esprit hollandais’ verdient in gouden letteren in alle kerken en kapellen van den drank aan den wand te worden geschilderd.
Paul Fierens ging op zoek in Parijs naar Hol-