Spijkers met koppen
Edelachtbaarheid en Poëzie
De heer Patijn, burgemeester van 's Gravenhage, is een man met een sympathieke openhartigheid. En daarenboven een man van een bovenwereldsche takt.
Hij heeft, in de kunstzaal Kleykamp, het woord gericht tot den jubileerenden Kloos. En hij begon te zeggen dat hij niet over diens kunst kon spreken, want dat hij, ofschoon niet gehéél analfabeet zijnde, toch zeer weinig las, poëzie in het bijzonder heel erg weinig en Nederlandsche poëzie nooit!
Dat is heel verstandig. Want de meeste officieele grootheden, die óók nooit poëzie lezen, zouden geen oogenblik aarzelen er uitvoerig over te spreken.
Het klinkt ook zoo lief en hartelijk als men het woord neemt om aan een Nederlandsch dichter, op zijn verjáárdag, te vertellen, dat men nooit Nederlandsche poëzie leest. Het oogenblik voor de confidentie is zoo juist en zoo smakelijk gekozen; de confidentie zelf van zulk een palpitant belang!
De burgemeesters zijn in Nederland vies bìj.
Eerst heeft de heer de Vlugt zich zelf - men herinnert het zich nog - een bewijs van geestelijk onvermogen gegeven; en nu volgt de heer Patijn zijn voorbeeld ...
Laten wij er toch niet omheen draaien. En precies zeggen wat wij meenen. De burgemeester van den Haag is een onvoorzichtig heer, aan wiens algemeene ontwikkeling blijkbaar iets ontbreekt; die prat gaat op zijn minachting voor de vaderlandsche letterkunde en die de euvelmoed heeft om deze minachting te uiten op het feest van een vaderlandsch letterkundige.
De heer Patijn vertelde ook nog dat hij geaarzeld had om het woord te voeren. Hij had die eerste impuls moeten volgen. Hij zijn mond moeten houden. Hij had zich in stilte behooren te schamen over zijn onkunde en gebrek aan cultuur. Waar menschen als Kloos en Van Deyssel samen zijn, daar behooren Patijn's, zoo zij in het gezelschap worden toegelaten, zich discreet achteraf te houden en te luisteren naar wat er gezegd wordt, om, als zij het begrijpen, er iets van op te steken.
De heer J.A.N. Patijn, burgemeester van 's Gravenhage, heeft zich op het feest van Willem Kloos misdragen.
Hij was, aldus doende, een levend symbool van de houding der Nederlandsche overheden tegenover de Nederlandsche kunst.
J. GRESHOFF