dat zij ongelijk zouden kunnen hebben, dat zij er niet op ingericht zouden zijn om de bedoelingen der jonge kunstenaars te verstaan en te erkennen. Neen, het zijn altijd de jonge kunstenaars. die ongelijk hebben, die idioot en onwaarachtig, ezels of charlatans zijn.
De heer Camille Mauclair, die behalve geborneerd ook nog ontdaan van de allerprimitiefste noties van fatsoen is, heeft te Brussel een voordracht gehouden. En daarin werkelijk een maximum hoeveelheid vuil geloosd. Gelukkig niet zonder protest. Krachtdadig protest. En niet van enkele enthousiaste jongelingen op een relletje belust. Rustige, ernstige schrijvers, schilders, critici zijn er heen gegaan met sonore fluiten gewapend. Menschen van rond vijftig, met gevestigde reputaties, zijn, walgend van zulk een zedelijke en intellectueele verwording, in het strijdperk getreden. Er is geroepen, geschreeuwd, gefloten, gevochten. De agenten zijn er bij te pas gekomen. Er zijn manifestanten verwijderd: de politie beschermt natuurlijk de ‘officieele’ grootheden, die, in goede hoede, lasteren en liegen mogen, dat het een lust is. Dat is nu eenmaal een van de aantrekkelijkste voorrechten van het baantje van minister, diplomaat of academicien.
Wat mij in deze affaire van ganscher harte verheugt is: dat er gefloten en gevochten is. De belangstelling in geestelijke zaken is dus nog niet geheel en nog niet overal verloren gegaan. Er is dus nog drift, gloed, offervaardigheid ... Zoolang men knokt om kunst is alle hoop nog niet verloren. Wordt er in Nederland wel eens gebakkeleid om een schilderij of een gedicht?
Het zon misschien net iets voor Nederland-Frankrijk zijn om, gezien het éclatanre succes te Brussel, den heer Mauclair voor een tourneetje uit te noodigen. Hij is op het niveau der leden en voor Manifestaties behoeft men niet bang te zijn. Bij ons slikt men alles, zelfs Frédéric Lefèvre.
J. GRESHOPF