waschmeid, of waterdraagster?) naar hun vaderland wederkeerden. Tegenwoordig is de prins zeeman, en de herderin een publieke vrouw. Men kan bij Hauser nalezen, hoe een jong matroos, wiens schip in Tampico voor anker ligt, bij nacht het schip verlaat, de stad intrekt, binnenrolt in een bordeel, en daar een meisje ziet, heel ‘anders dan anders’, van wier vreemde schoonheid hij zóó onder den indruk komt, dat hij ten koste van moeizame overuren op wacht staan (extra-gage!) en andere edelaardige opofferingen haar overtocht kan betalen en haar meenemen naar Europa; Duitschland; zijn vlakke eiland van zand en gras. Onderweg springt het meisje in een vlaag van melancholie nog eens over boord, wordt natuurlijk gered, en landt met haar vriend behouden op voornoemd eiland aan, alwaar men Glen's vervallen huis en tuin bewoonbaar en beplantbaar maakt, zich inricht, en den zomer tegemoet gaat, levende van zon, liefde, vischvangst en strandjutterij.
Tot zoover de romantiek.
Want nu begint in dit boekje allengs de realiteit. Het wordt winter. De barre strijd tegen sneeuw, wind en westerstorm wordt spannend beschreven. Woedend weren zich de twee menschen, maar zij moeten de nederlaag lijden. Juist op het oogenblik als het angstwekkend stijgende water hun woning ineen dreigt te slaan, pikt een voorbijvarende sleepboot hen op, en brengt hen Hamburg binnen.
Dan volgt een ontknooping van abrupten en aangrijpenden eenvoud. Geld bezitten de twee niet meer; het huis is vernield; de winter maakt ieder geluk onmogelijk. De uitwegen zijn versperd. Er blijft slechts één over voor den matroos Glen: dat hij opnieuw aanmonstert, en afstand doet van het meisje; voor het meisje Chiquita, de terugval in het oude bestaan, een wederaanvaarden van het leven der kaste, waaraan zij nauwelijks is ontkomen, en die in alle havensteden dezelfde is.
Dit slot is kort, haastig, en ongemeen sterk. Deze oplossing doet, voorzoover men haar kan zien afgescheiden van het voorafgaande verhaal, als naakte en ruwe werkelijkheid aan, ‘ohne literarische Schminke’. Geen holle tragiek, geen tranenzwaar ‘zeemansafscheid’.
Hauser duidt slechts even het woordeloos, hoogstens schouderophalend dulden van het onvermijdelijke aan bij den matroos, en het even woordeloos en onderworpen gebaar van het meisje, dat, op zulk een vreemde wijze naar het kille klimaat overgeheveld, in de zeemanskroeg reeds weer met iederen gegadigde danst, en trots het innig samenleven met den eenen man in een ongerepte en vlekkelooze natuur, ‘niets heeft verleerd’.
* * *
Heinrich Hauser wordt, volgens zijn uitgever, gerekend tot een der jongeren, die de excessen van het expressionisme te boven zijn, en de traditie van oudere voorgangers op rustige, zij het dan ook moderne, wijze voortzetten. De werkwijze van Hauser is er een, die uiterst persoonlijk en uiterst suggestief is. In een Duitsch tijdschrift las ik over dezen voortreffelijken kleinen roman, dat hij is als een spannende film van de beste soort, en wanneer men zich hierbij het werk van den regisseur voor dat van den stylist verwisseld denkt, heeft deze criticus gelijk. ‘Brackwasser’ dankt zijn kwaliteiten voor een gedeelte zeer zeker aan het oproepen van een serie snelle, levendige beelden, die verrassend reëel schijnen, terwijl ze in waarheid onbestaanbaar zijn; maar in laatste instantie berust de werking van dit boek op de overtuigende wijze, waarop het fictieve met het reëele verweven werd. Men ziet, in die keerkringsnachten, de Mexicaansche stad, met schimmig witte huizen; men ruikt op de pleinen de verworden geur van vruchten, stof en olie; men overziet de wijk der prostituée's, waar lichten flikkeren tot aan den morgen, en de negermuziek rinkinkt; de zwarte palmen wuiven; tegen den nachthemel staan, vóór de stad, de monstrueuze olie-reservoirs, die stinken in den dorren wind der Andes. Ge zijt aanwezig op het schip, in schemerige slaapruimen, waar de ronkende bezweete manschappen in de dicht opeen gehangen kooien slingeren; ge daalt af naar de machinekamers, waar dof blinkende schroeven slaan; en in de stookruimte benauwen u kolengruis en blakerend vuur. Er komt een eentonige schommeling in uw gedachten; ge voelt aan alles, dat ge zijt ingescheept; reeling, dek, davids, laadruim - het zijn voor u geen vaktermen meer. Ge wordt zóózeer en zóó onmerkbaar meegesleept door Hauser's donkere, korte verhaaltrant, dat ge u laat overtuigen van de realiteit, dat ge u niet meer ergert aan de
sentimentaliteit die hij, gelukkig, niet als sentimentaliteit heeft misbruikt.
Kortom, ge geniet van de romantiek op hooger plan.
Een tweede en verrassende ‘truc’ van Hauser is het omslaan van de beschrijvende trant in het laatste gedeelte, waar Glen zelf eensklaps sprekend wordt ingevoerd. Ligt het alleen daaraan, of ook aan onze westersche geest, dat de half-narcotische impressie's die wij van de keerkringsnachten behouden hebben, plotseling plaats maken voor zooveel lichter en opener gevoelens, als het Duitsche eiland wordt beschreven, de zonnige boottochten en het rustieke, half animale leven dier twee menschen?
Men vindt hier fragment bij fragment, waarin