| |
| |
| |
Van de Boekentafel
Cyriel Buysse, De Schandpaal. - Gent, Van Rijsselberghe en Rombout, en Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1928.
Een boek over dorpsche toestanden om en in den wereldoorlog in een Vlaamsch dorp. Iedereen, die iets van Buysse kent, begrijpt hoe smakelijk en gezellig dit boek weer is. Het gaat niet diep, geen psychologie van de bovenste plank, geen fijngeslepen taalkristallen, maar een plezierig boek met een scherp kantje: de schande bij arm en de schande bij rijk. Buysse weet zijn personen altijd fijn te karakteriseeren, te etsen zou ik haast zeggen. Hij is minder gedegen dan Streuvels, minder ‘leutig’ dan Timmermans, maar zijn portretten treffen altijd door hun natuurlijkheid. En hij wil niet meer geven, dan hij kan: ontspanningslectuur van de allerbeste soort. En dat geeft hij voortreffelijk.
| |
Theo Bogaerts, Het oog op den heuvel. - Amsterdam, ‘De Spieghel’, 1928.
Dit boek blijkt na volledige lezing niet zoo dwaas als het eerste hoofdstuk doet vermoeden. Het verplaatst ons in een verzameling van menschen, die ‘anders doen dan de anderen’ - een collectie fantasten, onevenwichtigen, zonderlingen. Jammer is het, dat het boek hier en daar zoo gewild van stijl is, want de opzet en ontwikkeling was nieuw en juist genoeg om een meer verzorgd woordgebruik te kunnen verdragen. Het is stellig een ‘vreemd’ boek, maar wat verwacht ge van zoo'n onderwerp anders? Albert Droesbeke sneed er zes houtsneden voor, die volkomen in de lijn met het onderwerp en dus rebussen zijn. Hoe vreemd ‘Het oog op den heuvel’ ook is, ik prefereer het boven ‘Brusselsche Krabbels’ van dezelfde auteur, dat ik hier reeds eerder aankondigde.
| |
E.J. Huizinga-Onnekes, het boek van Trijntje Soldaats. - Groningen, Noordhoff, 1928.
Dit boek is bedoeld als eerste deel van een reeks Groninger volksvertellingen; dus in de eerste plaats zal de waarde gezocht moeten worden op het gebied van de folklore en niet op dat van de literatuur. Zoo is het inderdaad. Zuiver letterkundig biedt ‘Trijntje Solaats’ ons weinig. Het is een reeks vertellingen van ongeveer 1800-1804, alle wat rauw, wat ongelikt gelijk het meestal het geval is bij volksvertellingen. Helaas weerspiegelen de verhalen ook niets uit den eigen tijd van hun ontstaan: een historisch hapje ontgaat ons ook. Het komt mij bovendien voor, dat Poort, die er een inleiding bij schreef, deze bundel verhalen eigenlijk ook niet erg belangrijk vindt: zijn toon mist het gewone enthousiasme. Dijkstra sneed er een rijke collectie houtsneden bij, die zich geheel in de lijst der verhalen voegen door hun abruptheid, kinderlijke visie en naïve gedachte. Noordhoff gaf het boek bijzonder mooi uit. Het vervolg van de reeks kan met belangstelling tegemoet gezien worden.
| |
Dr. P.H. Ritter Jr., De Kritische Reis. - Amsterdam, U.M. Holland, 1928.
Een kritiek op een serie kritieken? Ik zou het niet gewaagd hebben, had Ritter in zijn voorwoord niet zoo dringend verzocht ‘het werk bekoorlijk [te] vinden om zijn gebreken’. En na dit verzoek waag ik het nog maar aarzelend, omdat dit boek van Ritter heel veel goeds bevat. In de eerste plaats zijn min of meer historische studies over Huet, Kuyper en Verwey. Maar ook over de moderne letteren zegt Ritter mooie dingen, als hij aanwijst de romantiek in Van Schagen's ‘Narrenwijsheid’, als hij aangeeft het belangrijke van ‘De Verlaten Man’ van Kees van Bruggen, als hij wijst op het gevaar van de moraal naar aanleiding van Casimir's: ‘Wij en de wereld’, als hij wijst op de haat, waarmede Alie Smeding haar ‘Zondaar’ schreef. De gebreken van deze opstellen? Laat men u eenige noemen. Ritter begaat mijns inziens een fout door in Mevrouw van Hoogstraten-Schoch ‘een opmerkelijk talent’ te zien. Te ver gedreven beleefdheid! Verder was in ‘Merijntje Gijzen’ te wijzen geweest op het feit, dat dit boek toch zeer zeker het grootste deel van zijn succes dankt aan het zalverig-sentimenteel sausje, waarmee het overgoten is. Dan deed het me leed te moeten constateeren, dat ook Ritter, gelijk anderen, Marsman's beperkt vermogen zoozeer overschat, door hem eenvoudig ‘genialiteit’ toe te schrijven. Zoo is er meer. Anderen zullen andere tekortkomingen vinden. Maar al is mijn bewondering niet algemeen, een goede bundel kritieken vind ik deze ‘Kritische Reis’ stellig, en - bekoorlijk!
| |
Juul Roggeveen, Drie Iersche Legenden. - Amsterdam, U.M. ‘Elsevier’, 1928.
Het is jammer, dat Juul Roggeveen er niet in geslaagd is, deze drie Iersche legenden tot eigen werk om te vormen. Ze missen de soberheid van de oorspronkelijke verhalen, voegen daaraan slechts beschrijvend lapwerk toe. Dit laatste is dan dikwijls nog zoo slecht gesteld, dat het grenzenloos irriteert, zooals op bladzijde 1 de volgende fraaiheden: ‘De gevlochten, klei-bepleisterde muren staarden over glooiende heuvels en groene landen, waar des zomers het koren rijpte. Ze waren welig om woekerd door wilde bloemen en klimplanten.’ (Spatieering van mij). Dit werk is zoo weinig oorspronkelijk, dat het de bekende uitgave ‘Keltische Mythen en Legenden’ zelfs in de quasi-wetenschappelijke aanteekeningen volgt, zooals de noot op blz. 7 duidelijk bewijst. Zoo'n noot is in ‘Keltische Mythen en Legenden’ op zijn plaats, maar in het boek van Roggeveen natuurlijk onjuist. Charles Eyck voegde aan dit boekje vijf illustraties toe, die mijn bezwaren tegen het boek accentueeren: zij zijn overdadig-druk, missen eenvoud, rust en waardigheid en zijn dus onjuist.
| |
Henri van Booven, Een Liefde in Spanje. (Vergeten schimmen uit het zuiden). - Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, 1928.
Deze roman is een mislukte poging om wat Spaansche herinneringen bijeen te voegen tot een doorwerkt geheel. Deze roman is opnieuw het bewijs, dat van niets zelden iets wordt. De geschiedenis: ondergang van eenige jonge mannen in Spanje, speciaal Madrid, is opgelapt met wat Spaansche woorden en uitdrukkingen, wat ouwe dagboekbladen, wat bloedarme brieven en dit alles draagt de raadselachtige, veelbelovende titel: Een Liefde in Spanje. Maar spaansche gloed en hartstocht ontbreken ten eenenmale aan dit boek, dat futloos doorsukkelt tot een nachtkaarsachtig slot. Waarom heeft de zoo dierbare auteur van ‘Tropenwee’ deze schimmen uit het zuiden niet metterdaad vergeten? Noch de literatuur, noch de lezer zijn met zulke Spaansche liefde gebaat. Hijzelf?
| |
George Kettmann Jr., De glanzende draad der goden. - Amsterdam, Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, 1928.
Het verbaast me steeds minder, dat velen met ge- | |
| |
voel voor de schoone letteren, wel op de hoogte zijn van de moderne buitenlandsche literatuur, maar weinig of niets van de eigen letterkunde weten en - willen weten. Want wat moet een liefhebber onzer letteren zeggen, wanneer hem van bovenstaand boek, door de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur bekroond, wordt gevraagd of dit nu, gezien deze bekroning, tot het beste behoort in onzen tijd geschreven? Ontkent hij zulks, dan zal de verwondering over zoo'n bekroning alleszins gerechtvaardigd zijn en de buitenlandsche boeken kunnen hun oplaag weer vergrooten. Niet tegen het schrijven van prullige boeken, maar tegen het uitgeven en tegen het bekronen ervan moet door ieder, die het waarlijk oprecht meent met onze letteren te velde getrokken worden. Het is waarlijk niet te verwonderen, dat het er met onze letteren droevig voor staat: het moderne vers gaat onder in zelfgenoegzame kliekgeest en wederzijdsche verheerlijking onzer jonge dichters, het goede proza wordt tot in den grond bedorven door de uitgevers, die prullen bekronen! Wat rest de waarachtige bewonderaar der kunst? Te wenschen, dat de poëzie vooreerst doodbloedt, een aantal tijdschriften opgeheven wordt en zulke uitgevers met hun oplaag romans zitten blijven.
‘De glanzende draad der goden’ verplaatst ons naar de groot-industrie en ‘een geheel onwereldsch kunstenaar’. Tusschen deze twee werelden van kunstzijde en schilderkunst beweegt zich Bob Delmaere, de uitvinder, getrouwd met een onbenullige juffrouw, de dochter van zijn concurrent. Stof genoeg voor meesterlijk-geschilderde conflicten, voor ragfijne psychologische uiteenzettingen, voor ... ja, waarvoor niet? In plaats daarvan ziet Kettmann kans om genoemde Delmaere 335 bladzijden te laten dazen over alles en nog wat, liefst philosophisch gekleurd. Daardoor wordt dit boek, waarvan de opzet toch niet zonder eenige verdienste is, onuitstaanbaar. Deze draad wordt zoo lang uitgesponnen tot hij in rafels uiteenzakt, en dat is tenslotte maar goed ook: de ondeugdelijkheid wordt er treffend door gedemonstreerd. Dit boek herinnert aan ... kunstzij ‘goedkoop en gemakkelijk’ (blz. 265). Zou het daarom bekroond zijn?
JOHAN THEUNISZ
| |
J.G. de Roulhac Hamilton, Henry Ford. Zijn leven en werken verteld voor vaders en jongens. Geautoriseerde verkorte bewerking van Ir. P. Telder. - Den Haag, Leopold's Uitgevers Mij. 1928.
Weinig industrie-koningen zullen een populariteit genieten als Ford, de vermaarde automobielfabrikant.
Ford heeft enkele auto-biografieën doen verschijnen, waarin ook van de wonderbaarlijke inrichting zijner fabrieken wordt verteld. In dit nieuwe boekje, blijkbaar geschreven door een zijner bewonderaars, wordt zijn levensloop verhaald, terwijl de schrijver ook het een en ander van den mensch Ford vertelt.
Het is aangename lectuur, wel geschikt om een denkbeeld te geven van de vele moeilijkheden, die overwonnen moesten worden, alvorens de automobiel zijn huidige perfectie bereikt had. Men zal uit dit (uitstekend vertaalde) boekje ook leeren, dat er evenmin in Amerika als in Europa ooit sprake van kon zijn, dat men met een beetje geluk ‘van zelf’ millionair werd.
De heer de Roulhac Hamilton idealiseert zijn held wel wat te veel. Ook Ford heeft zijn fouten en heeft verschillende zijner theorieën moeten laten varen. Als hij in zijn eerste boek verklaart, slechts één type te zullen maken in één kleur, moet hij in zijn tweede boek al tusschen de regels door erkennen, dat de smaak van het publiek zich nu eenmaal niet laat dwingen. Ongetwijfeld heeft de zware concurrentie van de General Motors - een schepping van de door hem zoo verfoeide en toch ook voor Ford zoo onmiskenbare Banken - hem er toe gebracht, van zijn te ver doorgevoerd standaardisatiesysteem eenigszins af te wijken.
Een feit blijft het, dat onder de groote mannen van deze technische eeuw Ford een eereplaats inneemt. Aan Ford komt de eer toe, den antomobiel onder het bereik van de groote massa gebracht te hebben. Door zijn volhardend streven heeft hij de afstanden op aarde doen ineenschrompelen en zich onvergankelijke lauweren verworven.
| |
Margh. Sarfatti, Benito Mussolini. Uut het Italiaansch door Ellen Forest. - Uitgeverij Foreholte, Voorhout. 1928.
Indien later de geschiedenis geschreven zal worden van het bewogen begin der twintigste eeuw, dan zal ongetwijfeld Mussolini te voorschijn treden als een der groote leiders. Want hoe men ook over het fascisme en zijn leider moge denken: dat is zeker, Italië was zonder Mussolini aan het verval prijsgegeven.
Margh. Sarfatti kent Mussolini uit zijn werkkring van journalist; zij heeft zich beijverd een getrouw beeld te schetsen van het innerlijke en uiterlijke leven van haar held. Dat zij daarbij wel eens te veel in bijzonderheden afdaalt, wordt begrijpelijk, indien men er rekening mede houdt, dat het boek oorspronkelijk voor Italianen werd geschreven. Daardoor vervalt zij uit den aard der zaak ook in de fout, om met den held van haar boek, ook door Mussolini bij voorkeur geciteerde denkers, als Nietzsche o.a., te verheerlijken. Want al is de Duce een groot liefhebber van de theorieën van Nietzsche, dan wil dat nog geenszins zeggen, dat een ieder van de groote waarde der philosophie van den ‘falschen Prophet’ doordrongen dient te zijn.
De schrijfster beschikt over een uitstekenden stijl en weet haar stof dusdanig te rangschikken, dat een overzichtelijk geheel ontstond. Wat ons, buitenstaanders, bovenal treft, is de grenzenlooze vereering, welke den Duce van de zijde zijner medeburgers ten deel valt.
Het psychologisch probleem Mussolini is door het schrijven van dit boek werkelijk minder raadselachtig geworden, tenminste in zooverre het de binnenlandsche politiek van Italië betreft. Doch aangaande de buitenlandsche politiek van het herboren Italië, welk probleem voor de overige wereld toch van het allergrootste belang is, hult de schrijfster zich in een diep stilzwijgen. Wordt dat stilzwijgen door de omstandigheden geboden of wacht ons nog een vervolg?
Dat Margh. Sarfatti geen objectief oordeel over Mussolini kan vellen, is duidelijk. Eerst zij, die na ons komen, zullen kunnen beoordeelen, in hoeverre het fascisme datgene gebracht heeft, wat zijn leider er mede beoogde.
Ellen Forest heeft zich van de zeer moeilijke taak, om dit boek te vertalen, op een buitengewone wijze gekweten.
F.S. BOSMAN
|
|