Sprotje
IK had je gelezen, Sprotje, jaren geleden, en ik was gelukkig met je geweest, heel gelukkig. En toen - vergeef me, Sprotje, ik had je geleend en ik was niet rijk genoeg om je te koopen - toen was ik je eigenlijk weer een beetje vergeten. Er zijn zoo véél boeken en, gelukkig natuurlijk, zooveel móóie boeken ook ...
En zie, Sprot, vanavond zag ik je liggen op het boekenstalletje op de markt, jij, stil, grijs en dun - want 't was maar één deel, het laatste, van je - tusschen het allegaartje, dat te vinden is op een Zaterdagavondsch boekenstalletje. En toen, Sprotje, lieve Sprotje, ben je mijn eigendom geworden voor drie, dríé nikkeltjes; en ik heb je meegenomen naar m'n stille kamer en je opnieuw ontdekt, jij lieve, teedere, schuchtere ...
Want zie je, het is wel heerlijk om rijk te zijn en alle boeken, die je mooi vindt, te kunnen koopen; maar 't is nog veel heerlijker, misschien, om niét rijk te zijn, en te verlangen naar een boek, en het te vergeten, een beetje - en het daarna opnieuw te ontdekken en er opnieuw gelukkig mee te zijn, als je het gekocht hebt, na jaren, aan een Zaterdagavondsch stalletje, voor vijftien cent.
E.E.