nooit aan elkaar gelijk. Ieder verzamelaar is in het bezit van stukken, die een ander niet kon verwerven. Zij vinden elkaar, over en weer, benijdbaar en beklagenswaard. Zij zien in elk deel van hun collectie eene bijzonderheid, het bijzondere en zelfs nog de quintessens daarvan; niet het algemeene. Hierin schuilt de geheimzinnige schoonheid van hun bestaan, de schragende troost, welke verwant is aan het diepste geluksverlangen, dat den mensch in zijn worsteling naar boven nimmer verlaat.
Verzamelen heeft een groote cultureele beteekenis. Het tactvol bijeenbrengen, het wetenschappelijk, nauwgezet en gevoelvol organiseeren van een collectie kan eeuwen nawerken, een beschaving beïnvloeden, de kunst in hare historie doen kennen, in hare ontwikkeling bevorderen. Het is steeds van uitnemend belang, hetzij men schilderijen verzamelt of boeken, miniaturen of ceramiek, Japansche lakwerken of grafische producten, antieke bronzen of emails, Chineesch porcelein of Indische muziek-instru menten.
Is dan inderdaad ook het bijeenbrengen van ex-libris van waarde? Ongetwijfeld. En geen sterker pleidooi voor de juistheid van dit antwoord dan de onbevangen indruk van een overzichtelijk gerangschikte exlibrisverzameling. Zulk een collectie, boekmerken bevattend van de vroegste tijden tot heden, chronologisch geordend, vormt een kroniek van de verschillende stijlen en kunstzeden; in het persoonlijke boekmerk kwamen deze evenzeer tot uiting als in het grootere, vrije stuk. En ook de heraldicus kan er van profiteeren. En de genealoog. En hij die studie maakt van interieurs en spreuken.
Als de eerste exlibris-verzamelaar geldt in den regel de Gentenaar C.J.E. van Hulthem (1764-1832), bekend plantkundige en politicus. Hij kocht met groote voorliefde boeken, waarin een ex-libris was geplakt en bracht dusdoende zijn collectie op wel zeer kostbare wijze bijeen. Weliswaar kan hij dus gelden als de eerste verzamelaar op dit gebied, maar hij was dit niét naar de later gehuldigde opvatting ten deze. Zijn bibliotheek omvatte 60.000 deelen.
De Duitsche schrijver over dit onderwerp, K.E. Graf zu Leiningen-Westerburg, maakt echter in zijn in 1901 te Stuttgart verschenen werk: Deutsche und Oesterreichische Bibliothekzeichen melding van een Iersche collectie, welke reeds in 1750 is aangelegd.
De daarop volgende verzameling werd gevormd door Miss Jenkins uit Bath in 1820 (later eigendom van Dr. Jackson Howard). In 1874 bestonden in Parijs 20 verzamelingen. De oudste collectie in Duitschland is aangelegd op het eind der 18de eeuw; zij bestond uit 191 stuks, waaronder 112 uit de 16de-18de eeuw. Daarop volgde die van 1826, welke toebehoorde aan Freiherr von Berlepsch; deze bevatte 2443 ex-libris van de 15de-18de eeuw en kwam later in het bezit van de bibliotheek te Wolfenbüttel. Het aantal verzamelaars nam in langzaam tempo toe; in het buitenland begon het te groeien in 1850, 1860, in Nederland nog later. De groote collectie van J.F. Verster is aangelegd in 1894. In 1895 waren er in Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland 45 verzamelingen, in 1898: 92, in 1899: 100, in 1900: 300, waaronder dan niet zijn gerekend de collecties, welke in stilte worden bijeengebracht.
Een verzamelaar moet stijl hebben. Mist hij dien, dan ontaardt zijn bezit ras in een chaos, een rommelzoo. Hoe decoratief kunnen porceleinen worden opgesteld!
Afbeelding no. 4
Zoo behooren ook ex-libris op bepaalde wijze te worden gerangschikt; deze hangt van verschillende factoren af, ook van omvang en aard eener collectie. Men kan boekmerken chronologisch opbergen dan wel alphabetisch op naam van den eigenaar of dien van den ontwerper. Maar élke manier biedt moeilijkheden. Menigmaal is het jaar van ontstaan niet bekend, evenmin de naam van den ontwerper of zelfs van den eigenaar (bij monogrammen).
Het is niet geraden, om alle binnen- en buitenlandsche ex-libris te verzamelen. Het zou een menschenleven vullen, om daaruit een internationale standaardcollectie tot stand te brengen. Dit ware bovendien niet de moeite waard, omdat er, vooral in het buitenland, heel wat verschijnt, dat in geen enkel opzicht eenige belangstelling verdient. Men laat daar ex-libris vervaardigen uitsluitend met bestemming als ruil-object en dus, naar kan worden verwacht, ten koste van de fraaiheid. Menig afzichtelijk boekmerk is van dien blinden ijver het gevolg; en is niet alle fleur, alle karakter gevloden, wanneer een ex-libris een verlengstukje vertoont, Waarop onder een scheidingslijn is gedrukt: ‘Sendet zum Tausch ...’?
Op deze wijze gaat het heerlijk argelooze, dat uit een ex-libris zoo zacht en vriendelijk kan opglanzen, geheel verloren. Al ware zulk een merk in hoogst-artistieken zin ontworpen en uitgevoerd, dan nog bleef het graden beneden het peil van een ex-libris, dat uitsluitend tot tooiïng van een boek is gemaakt. Het eerste doet een gevoelig verzamelaar aan als een product van industrie, het laatste is hem, zoo hij het heeft kunnen bemachtigen, oneindig veel liever: de vondst is van waarde, omdat hij het den weg naar zijn bestemming wist te versperren. Het andere heeft meer een karnemelk-idee. Want niet het bijzondere ademt dit stuk, doch het algemeene, dat waarop de kudde jaagt en dat dan ook massaal is vervaardigd.
In ons kleine land is het verzamelen van ex-libris een ware lust. Zoovele namen klinken ons vertrouwelijk toe, de meeste boekmerken zijn in het leven geroepen met een ideëel doel en over het geheel beschouwd is er genoeg schoons om over te juichen en om een collectie te beginnen. Ja, ik weet zeer goed, dat mijn propaganda voor het voeren van een ex-libris en het bijeenbrengen van deze intieme kunstwerkjes een gevaarlijke zijde heeft. Moge zij echter niet tot excessen voeren.