Den Gulden Winckel. Jaargang 27
(1928)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
BaguttaREEDS vele maanden ligt er op mijn schrijftafel ‘Bagutta’Ga naar voetnoot*), een boek, dat bij iedere aanschouwing aangename herinneringen aan een bekend automerk bij mij wakker roept. Terstond moet echter worden geconstateerd dat tusschen ‘Bagutta’ en ‘Bugatti’ niet de geringste terminologische relatie bestaat en dat ook practisch, gezien de materieel weinig luxueuse verzorgingstoestand der ‘Baguttiani’ geen hunner, met uitzondering van Riccardo Bacchelli, den president van ‘Bagutta’, zich een Bugatti zou kunnen permitteeren. Maar daar genoemde heer in een vehikel van ander merk de straten van Milaan onveilig maakt, is het onnut te trachten welke trait d'union ook te construeeren. Wat is ‘Bagutta’ dan wel? Onder ‘Bagutta’ verstaat men den oorspronkelijk kleinen kring van kunstenaars, die aan een gemeenschappelijke tafel hun magen komen vullen in een kleine Toscaansche trattoria, gesitueerd te Milaan in Via Bagutta 4. In April 1926 werd door den genoemden Bacchelli, een schrijver die in den laatsten tijd naam maakt, de bewuste trattoria ontdekt en wegens haar goeden wijn (men schijnt er een ongelooflijke ‘Dianella’ te drinken) en huiselijk degelijke keuken (‘cucina casalinga’) tot ‘artistiek eethuis’ gepromoveerd. Hier kwam dan het ‘Ministerie Bacchelli’ tot stand, dat gij, weergegeven door de bekwame hand van den caricaturist Vellani Marchi, in reproductie kunt aanschouwen. Het bestond uit: Riccardo Bacchelli, Orio Vergani, Adolfo Franci, Mario Vellani Marchi, Ottavio Steffenini, Massimo del Curto, Mario Alessandrini en den chroniqueur van ‘Bagutta’ Marino Parenti, die in het bovengenoemde keurig uitgegeven en met vele caricaturen verluchte boek, dat hij aan zichzelf heeft opgedragen, in fijn-ironischen verhaaltrant de korte, maar bewogen geschiedenis van ‘Bagutta’ heeft weergegeven. Deze geschiedenis is zeer eervol en laat ons een ongekende ontwikkeling zien. Want het is een feit dat ‘Bagutta’ (zoo wordt door de Baguttiani het eethuisje zèlf ook genoemd) van de kleine onbekende trattoria, in en zelfs buiten het Fascistische Schiereiland tot een middelpunt van groote bekendheid is gegroeid. Ugo Ojetti, Giulio Bragaglia, de leider van het ultra-moderne ‘Teatro degli Indipendenti’ van Rome, Bontempelli en andere beroemdheden hebben het zich tot een eer gerekend aan de banketten der Baguttiani aan te
Parenti
Del Curto Alessandrini Vergani Franci Steffenini Bacchelli zitten. Gij moet nu weten dat die banketten van Bagutta, ter eere van bijzondere, vaak zeer listig geconstrueerde gelegenheden georganiseerd, een hoogtepunt vormen in het leven der Baguttiani. Alle stijfheid is dan verdwenen en de levensvreugde borrelt lustig op. Rondzwervende violisten verschijnen plots binnen de muren, de literaire kelner Ugo, vroeger bediende in een boekwinkel, verdubbelt zijn activiteit - somtijds improviseert men, Mussolini ten spijt, een kleine jazz. Zoo is Bagutta voor zijn leden het kleine paradijs geworden, waar zij na hun arbeid gezellig samen kunnen zijn, waar zij kunnen spreken over voor hen dierbare dingen in de domeinen van Literatuur en Schilderkunst, enz. Maar gij moet niet denken dat de kring van Bagutta tot de door ons genoemde jonge schrijvers en schilders is beperkt gebleven, want er zijn in den loop van tijd nieuwe Baguttiani bijgekomen en speciaal de ‘amplatori’, in casu zij die in hun komen niet de regelmaat van het eigenlijke ‘ministerie’ betrachten, zijn tot een groot getal uitgegroeid. Zoo behooren tot hen enkele acteurs en actrices | |
[pagina 371]
| |
(eenige vrouwen zijn namelijk tot Bagutta doorgedrongen, één ervan, Vera Vergani, is de ‘moeder’ van Bagutta geworden), musici, beeldhouwers, uitgevers, enz. Maar de Literatuur en de Journalistiek hebben toch de overhand. Zoo verschijnen daar dan Beltramelli, Giulio Benedetti, Cavacchioli, Alberto Cecchi, Gino Rocca, Titta Rosa, Lorenzo Montano, Carlo Linati en andere in de moderne Italiaansche letterkunde en Journalistiek bekende kwanten. En speciaal zijn het dan de medewerkers van de sinds eenige jaren bestaande Fiera Letteraria, de Italiaansche Nouvelles Littéraires, die tot Bagutta bij voorkeur toegang hebben. De relatie Bagutta-Fiera Letteraria is dan ook een der bases waarop de bekendheid van Bagutta berust; zij was al terstond aanwezig doordat van de stichters van Bagutta de schrijvers Bacchelli en Franci reeds door nauwe banden met de Fiera Letteraria waren verbonden. Terecht kan Parenti dan ook schrijven: ‘De oorsprong van Bagutta is ten nauwste verbonden aan de Fiera Letteraria. Ik moet constateeren dat, zoo Bacchelli en Franci van die periodiek geen medewerkers waren geweest, ons kroegje misschien even onbekend was gebleven als honderd andere.’ Hoe dit ook zij, een feit is het, dat Bagutta en Fiera Letteraria nu niet meer te scheiden zijn. Men kan zelfs zonder overdrijving beweren dat de Fiera voor Bagutta als ‘orgaan’ dient. Want reeds heeft de lezer kunnen vermoeden, dat in Bagutta niet alleen gegeten en gedronken wordt, maar dat onder het genot van spijs en wijn litteraire plannen kunnen rijpen van groote strekking. Dat is dan ook de niet uit te cijferen beteekenis van literaire café's en eethuizen; onder het spreken en discussieeren door ontstaan in vele hoofden vruchtbare gedachten. Zoo is dan bijvoorbeeld bij de Baguttiani Allessandrini, Bacchelli, Bonelli, Franci, Monelli, Antonio Niccodemi, Steffenini, Scarpa, Villani Marchi, Veretti en last not least Orio Virgani
op een goeden avond op voorstel van den laatste besloten een prijs te stichten voor de moderne letterkunde; zoo ontstond de Premio Bagutta, die in den aanvang van 1928 door de ‘Elf’ aan den romancier G.B. Angioletti voor zijn ‘Il Giorno del Giudi-
De Kruisiging; houtsnede door Henri van Straten
(Uit: ‘De Vlaamsche Houtsnede’ door Dr. Louis Lebeer Uitg. ‘Excelsior’ Brugge, 1928) (Zie blz. 373) zio’ werd toegekend en die reeds een zekere vermaardheid heeft verkregen. De ‘principes’ waardoor de Elf zich bij hun keuze laten leiden, zoo ook het nader bepalen van den aard van den Premio Bagutta, zijn in het onderstaande manifest te vinden. Daar leest men: 1. ‘De Premio Bagutta wordt niet verkregen door een prijsvraag. Wie hem wil hebben kan daarom slechts twee dingen doen: een kaars ter eere van den Heiligen Antonius aansteken al wachtend op het oordeel der Elf, of trachten de prijstoekenners op de schitterendste en meest in het oog vallende wijze om te koopen. 2. De Elf van Bagutta verklaren dat zij in het geheel geen verantwoordelijkheid voor hun uitspraak op zich kunnen nemen; zij willen niet | |
[pagina 372]
| |
Winter, houtsnede door Jan-Frans Cantré
(Uit: ‘De Vlaamsche Houtsnede’ door Dr. Louis Lebeer; Uitg. ‘Excelsior’ Brugge 1928) beschouwd worden als onpartijdige rechters maar als mannen van goeden smaak, die den prijs naar eigen wil en willekeur zullen toekennen. 3. De Premio Bagutta is geen prijs van weldadigheid. Hij kan daarom zoowel aan den armsten als aan den rijksten Italiaanschen schrijver worden toegekend. De rijken hebben het voordeel aan hun kant, het voordeel dat hun het geld, waarvoor de Baguttiaansche prijstoekenners diepe en sympathieke gevoelens koesteren, verschaft. De armen kunnen slechts hopen op de schrielheid der rijken of op de beproefde clementie van den Hemel. Toch is het niet onwaarschijnlijk dat de Elf, na het geld der rijken te hebben opgestreken, gedegoûteerd, den prijs aan een arme zullen toekennen. Ook moet men rekening houden met den invloed van den wijn, die op den avond der prijstoekenning rijkelijk zal vloeien.’ Op 14 Januari 1929 zal de Premio Bagutta voor de tweede maal worden toegekend. Slechts een in het afgeloopen jaar verschenen literair werk kan worden bekroond. In het boek van Parenti wordt de reeds genoemde jongeman Angioletti, de bekroonde van 1927, even zelf aan het woord gelaten: ‘Toen men mij twee maanden geleden zeide, dat ook mijn boek in aanmerking kwam voor den Prijs Bagutta, was ik verwonderd. Ik heb zooveel respect voor de Literatuur, dat ik nooit heb willen gelooven dat ik een letterkundige was. Tusschen al de waardige personen waarnaast mijn naam figureerde, voelde ik mij als een indringer, als een arme bloedverwant op een rijke bruiloft, waar deze, uitgenoodigd te klinken, met zijn glas dat van den prefect, van den bankier, enz. moet aanstooten. Dan bloost men, rolt met de oogen en stamelt. Toen kwamen mij ook de nachtelijke uren van den afgeloopen zomer, waarin ik mijn boek had geschreven, voor oogen en dan scheen het mij dat heel mijn gephantaseer over Dood en Opstanding niemand zou kunnen interesseeren ...’ Het zal den lezer na hetgeen wij boven hebben vermeld duidelijk geworden zijn, dat wij in Bagutta een modern-artistiek, voornamelijk literair centrum moeten zien, dat over een eigen spheer beschikt. Fiera en Bagutta zijn in korten tijd nieuwe middelpunten van ‘animation littéraire’ geworden. Begrijpelijk is dat in Bagutta de literair-anecdotische zijde van het schrijversbestaan sterk naar voren komt. In Parenti's boek ontbreekt het dan ook allerminst aan malicieuze bijzonderheden omtrent ‘fondatori’ en ‘ampliatori’. Speciaal Marco Ramperti, pretendent naar den presidentszetel van Bacchelli moet het ontgelden. Marco Ramperti, die op gezette tijden Milaan met zijn liefdesavonturen schandaliseert, heeft reeds verscheidene beroepen achter zich. Zoo was hij bretelverkooper, meteorologisch observator en producent van veel gekochte liefdesbrieven. Eens zal hij een boek over de liefde der dieren publiceeren, maar slechts dan ‘wanneer hij zelf sexueel zal zijn versleten’. Hij is een onrustig mager menschenkind, dat weinig kans zal hebben om den weldoorvoeden, volumineuzen, welgeëquilibreerden Bacchelli de presidentsplaats afhandig te maken. Zoo staan de zaken in ‘Bagutta’: ‘soms broeit het onder de tafel’ (Parenti). Met spanning wachten wij af hoe in de toekomst de verhoudingen in Bagutta zich zullen ontwikkelen. J.F. OTTEN |
|