kamp dier gemartelden en zwerft door het dichte oerwoud om er als prooi van een tijger te vallen, soms slaagt er een in den Hollandschen bodem van onze West-Indische bezittingen te bereiken, waar hij veilig is en waar hij zijn vrijheid heeft veroverd. Maar zoolang hij daar niet is, is de vluchteling uit het kamp der slaven een vogelvrij verklaarde; er zijn er velen die den avond niet beleven van hun eersten vrijheidsdag. De jonge vrouw, - zij heeft geen naam in het boek, zij is een verschijning, een schim die door de schemering dwaalt -, verlaat haar land, zij gaat op reis, zij gaat de zeeën over, zij wil naar het oord der helle waar haar minnaar boet. Aan boord van het schip vat de scheepsarts liefde voor haar op, hij wil haar het leed van het verleden doen vergeten, hij wil haar brengen in een nieuw leven van geluk en liefde. De ziel is wonderlijk gestemd op een schip, dat in vreemde zeeën onder een vreemden hemel vaart. De dokter en zij verlaten de boot, zij reizen naar het kamp waar de slaven dragen hun moreele smarten en hun zwakke lichamen kwijnen in den helschen gloed der tropische dagen. Zij leven samen als twee gelukkige menschen; hij is dokter geworden van het hospitaal der strafkolonie. Zóó volkomen scheen het geluk, dat, wanneer hij in de morgenuren op ziekenbezoek was, zij lange brieven aan hem schreef, opdat hij alles zou kunnen weten wat er in haar ziel leefde in de uren van scheiding. De oude schildwacht van het bagno heeft het verteld ... het einde ...
Ik ben er zeker van, dat nóóit twee menschen zóó in elkaar opgingen als deze beide stervelingen. Zij waren in deze eenzaamheid het symbool van het geluk. En toch ... quel étrange mystère. Zij heeft opeens alles verlaten ... elle a soudain tout quitté, tout perdu pour suivre les plus misérables des hommes, qui ne pouvait la conduire qu'à la plus misérable vie ... Wat heeft die vrouw een smart gedragen, een strijd gestreden om te kunnen vergeten, om een herinnering te kunnen uitwisschen. Het is haar niet gelukt.
Quelle singulière histoire ...
Men kan het nauwelijks gelooven. Een vrouw, die van Europa komt ... venue d'Europe pour retrouver au bagne le forçat qui était son amant ... Wie kent de helleweg dien zij gegaan is? Men zegt dat zij van Albina komt, van de grens van Suriname ... Ils ont tué cette femme ... De militairen hebben de beide vluchtelingen achtervolgd in een kano op de rivier. Zij hebben geschoten, de vrouw viel stervende neer op het in de boot verborgen lichaam van haar minnaar. Het staat er ietwat sensationeel in deze noodzakelijke korte weergave. Maar deze laatste bladzijden behooren tot het schoonste van wat wij van Fransche moderne literatuur in lang onder de oogen hebben gehad.
Quelle étrange histoire ...
Een wonderlijke geschiedenis. De schrijver verhaalt haar, hij is een dichter. Het eerste deel van het boek is de beschrijving van de zeereis. Hij is in Amsterdam aan boord gegaan van een kleine vrachtboot, de ‘Van Dyck’, die op onze West-Indische havens vaart. Aan boord is ook de jonge vrouw; de dichter wordt de stille getuige van het wonderlijk gebeuren.
Jean Galmot kent, en daar gaat het hier in hoofdzaak om, het tropische land, het tropische licht, de verlatenheid der tropische wouden. Hij schildert de tropen zoo, dat men de beklemming van de eenzaamheid voelt, de machteloosheid van den simpelen mensch ondergaat, alleen te midden van de grootschheid van het tropische land. Hij kent ook de zee. Zijn liefde voor de zee trilt in elk van zijn woorden. Hij kent de zielsaandoeningen van den mensch, die uit het wereldsche leven komend, den eersten avond aan boord is op de wijde zee en staart naar de verte onder den schemerlichten hemel. Hij verliest ‘l'odeur de la vie humaine’. Hij is de dichter van de zee in iederen zang van dit boek. Hij zegt, dat een rimpellooze zee, een zee zonder wind, is als een huis zonder ziel. ‘Et il est là, immobile et sourd, car il porte en lui-même des passions et des désirs vains qui sont le vent de la pauvre vie humaine.’
Telkens en telkens weer wordt men in het eerste gedeelte van dit boek verrast door de schoone impressies van den schrijver op deze groote reis over de zeeën van het Noorden naar de tropische wateren toe. En later wordt men voortdurend getroffen door zijn visie van het tropische land, door zijn beelden waarin hij de geheime machten van de tropische wereld spreken laat. Hoe wonderlijk werkt de zee op het gemoed van een gevoelig mensch: Il y a autour de moi le vide profond et merveilleux de la mer et je sens fuir le passé ... L'oubli, bien suprême, éteint en moi les lumières et les secrets du passé ... Hetzelfde sentiment vinden we later terug wanneer de dichter zwerft door de tropische wouden, die gewaarwording, - wie kent ze niet die in de tropen leefde? -, eener beperkte herinnering, eener beperkte gedachtenwereld waarin de fantasie geen beelden leven laat. L'oubli, bien suprême, engourdit les plantes et les choses ... zegt hij. Er zijn geheime machten in de tropen waaraan wij niet ontkomen kunnen.
Alleen in het oerwoud, in de kathedralen van de eenzaamheid, verneemt de ziel het geluid van lang vertrouwde stemmen.
Wij Hollanders spreken wel eens, en dan klinkt het akelig prozaisch, van zoutwaterliefde. De