Ingezonden
Zeer geachte Heer Greshoff,
MET belangstelling las ik uw stuk over de moderne Fransche tijdschriften in het Vaderland van 19 Augustus, een artikel waarin gij de periodiek ‘La Nouvelle Revue Française’ tot een ‘bleeke afspiegeling’ van vroeger en een ‘misleidende publicatie’ stempelt. Het zij mij toegestaan te dezer plaatse de voornaamste zinsneden van uw feuilleton, alvorens ik eenige rectificeerende woorden neerschrijf, hieronder te copieeren. Gij schrijft dan:
‘De Nouvelle Revue Française, gesticht onder inspiratie van Gide, eens geleid door een Copeau en een Rivière, is thans in handen van den uitgever Gaston Gallimard, die ongeletterd en zonder literair verantwoordelijkheidsgevoel, er het reclame-huisorgaan van zijn firma van gemaakt heeft. Van de oude Nouvelle Revue Française - waarvan wij, voor den oorlog, ieder nummer met spanning verwachtten, met hartstocht bediscussieerden - is niets meer over. Positief gewin of genot brengt de lectuur zelden of nooit meer; en - terende op het oude prestige van den naam - is het eigenlijk een misleidende publicatie.’
Dit nu, zeer geachte Heer Greshoff, is niet geheel en al juist. De literaire leiding van de Nouvelle Revue Française, met ‘Europe’ en de ‘Revue Européenne’, één der weinige periodieken in Frankrijk, die internationaal zijn georiënteerd, berust in handen van den literator Jean Paulhan, die zich hiervan met onmiskenbare bekwaamheid kwijt. De Heer Gaston Gallimard, die allerminst zoo ongeletterd is, als gij het wel doet voorkomen, heeft slechts de commercieele leiding. Zoo was het in den tijd van Jacques Rivière en zoo is het ook nu. Gij doet het integendeel voorkomen of de literaire leiding uit handen van Rivière in die van den Heer Gallimard is overgegaan. Dit is onjuist.
De N.R.F. is allerminst uitsluitend het reclame-huisorgaan van den Heer Gallimard. Niet te ontkennen valt dat er zeer vaak een zekere relatie tusschen hetgeen in de periodiek N.R.F. wordt gepubliceerd en de uitgaven der Librairie Gallimard, bestaat, maar een vereenzelviging is allerminst ter plaatse. Wanneer men zich de moeite geeft zich van den inhoud van de laatste jaargangen der N.R.F., zij het slechts oppervlakkig te vergewissen, wordt dit terstond duidelijk. Wij behoeven als voorbeeld slechts te wijzen op Morands ‘Rien que la Terre’, Chamsons ‘Les hommes de la route’ en Julien Benda's ‘Trahison des Clercs’, die na gedeeltelijke of geheele publicatie in de N.R.F. door Grasset werden uitgegeven. Zoo is het ook met Henry de Montherlant, Giraudoux en vele anderen. En wie denkt niet aan de meesterlijke ‘Réflexions sur la littérature’ van Albert Thibaudet, een criticus van welhaast Europeesche grootte, wiens beschouwingen, gedeeltelijk gebundeld, elk verband met de uitgeverij N.R.F. (Gallimard) missen? Zoo is dan ook de N.R.F. niet mèer het huisorgaan van den Heer Gallimard als de Revue Européenne van Grasset. Dat de N.R.F. gedeeltelijk huisorgaan is, trachten wij niet te ontkennen, maar het is allerminst een doorgangshuis of stalenkaart van de uitgaven der uitgeverij (zooals bijv. het ‘Inselschiff’). Zij is dit slechts voor enkele der beste. Een nauwkeurige bestudeering van den catalogus der uitgeverij N.R.F. en van den inhoud der verschillende jaargangen van de gelijknamige revue leert beter. Was dan de vooroorlogsche, door u zoo geprezen N.R.F. soms geen huisorgaan in den zin door u aan dit woord