krijgen telkens weer het bewijs dat men literator kan zijn en surrealist. Laat ons den heer Naville en zijn revolutionaire groepeeringen dus laten rusten en eenige personages beschouwen die ondanks alle omzwervingen in onderbewustzijn, droomenwereld en aanverwante domeinen, nog niet veel verder gekomen zijn dan de faubourgs van de literatuur.
* * *
Het Surrealisme is, zooals ieder weet, uit Dada voortgekomen; en Dada uit den Oorlog. Dada is geen artistieke school geweest, veel meer een soort levenskunst, een levenshouding. ‘Hoe komen wij den tijd door, als er geen bepaalde waarden zijn, als niets er iets toe doet en alles uitloopt op nul?’ Sommigen hebben gesproken van een romantisme à rebours, en van een bewijs uit het ongerijmde tegen de romantiek. Toen Gide in 1920 zich over Dada uitsprak, zei hij: ‘Het gade slaan van de jongeren heeft mij altijd veel goed gedaan, omdat de jongeren, veel meer dan zij vermoeden, onderworpen zijn en onbewust gehoorzaam; zij die de leiders schijnen, zijn de eersten die door de golf worden opgenomen; ik sla ze gade, maar wat mij interesseert is de golf, niet de kurken.’
Een naam die in dienzelfden tijd voortdurend in deze kringen werd genoemd was die van Einstein. De relativiteitstheorie was menig jong-intellectueel, die zijn gevoelens wetenschappelijk beproefde te rechtvaardigen, een soort vademecum. (Thans
JACQUES VACHÉ
door hemzelf
zweren de surrealisten bij Freud, een andere wetenschappelijke klank). Maar de eerste Parijsche dadaïsten hebben van meer nabij iemand gekend die hun Werther zijn zou; een zekere Jacques Vaché. Ik bedien mij expresselijk van deze vergelijking, omdat de heer Aragon onlangs heeft geschreven dat geen Niagara den afstand vermag te vullen tusschen dien anderen zelfmoord en dézen - en omdat zoo een bewering mij, om met surrealistische termen te spreken, een imbecilliteit lijkt, met kracht uitgebracht, en meer niet. Want als eenige bedenking tegen de vergelijking kan alleen gelden: dat geen surrealist tot dusver den zelfmoord à la Vaché heeft beoefend. Men spreke niet van l'abbé Gengenbach, die surrealist werd nadat hij door het katholicisme tot zelfmoord gedreven werd, zooals hij zelf beweert, en die het overigens alleen nog maar tot twee mislukte pogingen heeft gebracht. De mannen van
la Révolution Surréaliste hebben zich voorloopig met een vrij onbeteekenende enquête over den ‘zelfmoord als oplossing’ tevreden gesteld.
Want: zelfmoord of verdwijnen? ziedaar de vraag. Vaché of Rimbaud? Vaché zelf, vertelt zijn vriend André Breton, hield niet van Rimbaud. Het was een elegante jongeman aan het front die ‘Umour’ schreef voor ‘humour’ en Jarry bewonderde; die zich altijd beproefde te amuseeren; die wel voor de literatuur voelde, maar zelf zoo goed als niet schreef; die grappige teekeningetjes maakte na een offensief en droomde over een bar in Arizona. Zijn vrienden hebben een bundel oorlogsbrieven van hem bezorgd die onvergelijkelijk zijn in hun soort. Hij scheen zich aan niets te hechten: op een avond redde hij een heel jong meisje uit de handen van twee belagers, nam haar twee nachten met zich mee en verliet haar toen weer als zonder erbij na te denken. Hij heeft zelfmoord gepleegd in een hotel te Nantes, in gezelschap van twee kameraden, door te veel opium te nemen. Vaché was een geroutineerd opiumschuiver, voor zijn twee provinciale lotgenooten was het waarschijnlijk de eerste maal: André Breton gelooft dus dat hij zich een laatsten keer heeft willen vermaken.
Dit mag waar zijn of niet, Vaché vertegenwoordigt, hoe men het ook neemt, een menschelijke waarde die de surrealisten, ambtshalve waarschijnlijk, geheel vervalschen of half realiseeren. Men kan zonder glimlach zijn naam hooren uitspreken in verband met ‘le Grand Jeu’. Wat de surrealisten zoo noemen, waar zij zoo dikwijls over spreken dat, door een voor hen miraculeus samentreffen, hun nieuwe revue èn een bundel van den heer Péret zóó werden genoemd, lijkt mij heelemaal niet meer hetzelfde: misschien omdat dit spel alleen groot - of heel klein is, naar gelang van den inzet en de allure van den speler.
Daar Vaché den dood boven het literaire leven verkozen had, moest het ontluikende Dada zich tevreden stellen met een anderen voorman, een Roemeenschen Jood met een agressief oogglas, zich noemende Tristan Tzara. Hij kwam uit Zürich, waar volgens hem Dada geboren was (uit hemzelf, Arp en eenige anderen) en zijn optreden was al dadelijk agressief literair. Hij