die eigenlijk tegen je onderwijs is. Daarvoor is een docent noodig, die wat kan, die zelf het mooie ziet, die zelf een mooi vers en een volzin hoort en die liefst ook over een zekere voordracht beschikt. Ja, die voordracht is een heel moeilijke zaak. Waar moeten wij ons vermogen tot voordragen vandaan halen? De meesten onzer missen die prachtige gave, waarmee zoo ontzaggelijk veel te bereiken valt. Ik benijd onze voordrachtkunstenaars. U begrijpt dus: ik kan het zelf niet! En de meesten onzer moeten de verzen in allen eenvoud brengen, zonder ze geweld aan te doen. Het begrip dus. Er is ook gevaar verbonden aan een mooie stem, een voordrachttalent. Wie daarover beschikt kan de argelooze leerlingen heel wat wijs maken, zal ik maar zeggen. Die kan van leelijke verzen iets moois maken. Maar dan is het de stem die bekoort, de voordracht, en niet het vers. Maar, de druiven zijn voor mij een tikje zuur, weet u. Zeker is: de leeraar met begrip èn met het vermogen tot voordragen bereikt verbazend veel. Ik ken er.
De meeste leerlingen lezen wel en het spreekt vanzelf, dat ze romans lezen. Want ik hou vol, dat de jeugd wèl leest. Ze heeft een zekere neiging tot het verhaal, tot sensatie, als je ze aan haar lot overlaat.
Nu spreek ik niet van de beste leerlingen, maar van de goede, die wèl willen. Die hebben de hulp noodig van den leeraar om op betere wijze te gaan lezen.
Als je een jongen aan zichzelf overlaat zal hij trachten het verhaal te vatten, maar als je wijst op het klank-schilderende van Van Schendels taal in Een zwerver verliefd, dan bereik je heel wat beters. Neem b.v. dezen zin uit dat prachtige boekje: ‘Haastig liep hij door de straten waar in duister de sneeuw zacht ritselend in dichte drift neêrdaalde, zijn schreden maakten een krakend geruisch.’
Als je de jongens wijst op het typische in dien zin van de i's, die iets van het ritselen van de sneeuw nabootsen, dan verhoog je het leesgenot van de kinderen en je merkt, dat ze ten slotte ook op andere wijze gaan lezen dan alleen om het verhaaltje. Dus, dat ze beginnen zóó te lezen als de auteur bedoeld heeft. Want Van Schendel heeft natuurlijk zoo'n boek niet alleen om het verhaal geschreven.
Zoo zijn de leerlingen er zelfs toe gekomen om Ary Prins te lezen, die de syntaxis heeft verbroken om de taal aan de impressie te doen naderen. Dat vinden ze eerst erg vreemd, maar als je er op wijst, dat in de levende taal een dergelijke volgorde van woorden bestaat, gaan ze Prins zonder vooroordeel lezen. Dat is de hulp, die ze van ons noodig hebben.
‘Zoo is het ook met tal van andere verschijnselen als je ze op de beelden bij Van Schendel wijst. Het voordeel is, dat hun eigen stijl verbetert door die lessen en ik heb een goed leerling gehad bij wien ik aan zijn opstellen kon merken, welken schrijver hij gelezen had.’
‘Maar gelooft u dan niet, dat het de jeugd toch in het algemeen om het verhaal te doen is?’
In het algemeen wèl, maar niet, als ze litteratuurles gehad hebben. En ik zei u al, dat het ook volkomen onwaar is, dat ze geen lyriek kunnen genieten. Oudere leerlingen voelen juist in de lyrische gedichten dezelfde problemen behandeld, die hen bezighouden. Het directe van lyriek spreekt hun juist aan. De jeugd uit zich ook, al hooren we het niet altijd.
‘De jongere dichters spreken uit, wat er in onze oudere leerlingen onuitgesproken aanwezig is. “Je zegt wat ik ook voel”, is hun gedachtegang. Die dichters zeggen, wat ze óók hadden willen zeggen als ze er het vermogen toe hadden. Dáárom ligt de moderne lyriek hun. Een man als Marsman is voor de jongeren niet moeilijk.’
‘Noemt u eens een voorbeeld.’
Graag. Een gedicht van Marsman als Variété b.v. Dat is in den dichter ontstaan na het zien van de film. Die film hebben de jongens ook gezien; ze leven er in mee. Een leeraar heeft er meer moeite mee om het te verstaan dan een gezonde leerling.
Heel dat verlangen, dat uit de poëzie van A. Roland Holst spreekt, is van hun ziel afgeschreven. Angiolino en de Lente is een droom van een nieuwe werkelijkheid; in een dergelijke droomsfeer leven de kinderen. Dat spreekt tot ze. Al dat verlangen, al dat romantische is van de kinderen. Angiolino is in mijn klas gelezen; de Harpspeler van A. Roland Holst ook. De leerlingen worden gevangen door zoo'n gedicht, omdat het volstrekt overtuigend is. Er zijn natuurlijk leerlingen, die overgeheveld moeten worden in zoo'n wereld en dat is onze taak.
Een ander voorbeeld. Die natuurlijke evolutie van de '8oers, over onze vier groote dichters (Boutens, Leopold, Henr. Roland Holst, v.d. Woestijne) en De Beweging naar A. Roland Holst en de modernisten is voor de leerlingen een volmaakt klaar proces, wiskunstig juist zou ik haast zeggen. Als men dat evolutieproces aantoont heeft het geen enkele moeilijkheid voor ze.
Ik heb het tot nog toe gehad over de leerlingen en de moderne litteraire kunst, maar het is ook van belang iets te zeggen over den leeraar. Je hebt collega's, die zeggen: het gaat niet, ik heb het geprobeerd.
Ja, als je in de klas komt met een gedicht en je zegt: vind-je dat mooi of leelijk, dan gaat het