MAURICE UTRILLO
over wien Jan van Nylen handelt in zijn artikel Twee groote Bohémiens, in dit nr. opgenomen.
(Naar een teekening van Utrillo's moeder Suzanne Valadon).
den twijfel; zij aanvaardden de verschijnselen als eenige werkelijkheid. Eerst de groote geesten van latere tijden kwamen tot het inzicht, dat onze zintuigen ons een valsch beeld van de werkelijkheid geven, dat de schijn dikwijls bedriegt.
Niets is beter geschikt om den mensch de betrekkelijke waarde van zijn wereldbeeld te doen beseffen dan een historisch overzicht van de ontwikkeling der astronomische wetenschap.
De geschiedenis dezer evolutie vindt men in het Tweede Boek, waarin de levensgeschiedenis der groote denkers op dit gebied: Ptolemaeus, Copernicus, Tycho Brahé, Kepler, Galilei en Newton op een boeiende en voor elkeen bevattelijke wijze wordt beschreven.
In het Derde Boek: De feiten van den hemel, worden de resultaten van de recente ontdekkingen op natuurkundig en sterrenkundig gebied in populairen vorm behandeld. Een beschouwing over de natuur van het licht, gebaseerd op de wetenschap van den bouw der materie, vormt een waardevolle inleiding tot dit laatste en m.i. belangrijkste deel van het boek. Want wat is van meer belang dan dat de mensch inziet, dat zijn tijdelijke woonplaats, de Aarde, slechts een onbeteekenend stofje is in het ruimtelooze Heelal; wat kan hem meer tot deemoedigheid stemmen dan het besef, dat wij deelen zijn van een grootsch, ontzaggelijk Geheel, welks verheven doeleinden ons even ondoorgrondelijk zijn als de geschiedenis der menschheid een mysterie moet zijn voor den mier?
De heer Kooy is er m.i. uitnemend in geslaagd de ontastbare attributen van de Ruimte: eeuwigheid en oneindigheid, in menschelijke gedachtenvormen begrijpelijk te maken. Hoe meer onze kennis van den hemel toeneemt, des te grootscher wordt het Heelal. De astronomie bovenal toont ons de onvergankelijke waarde van den Geest.
Het is uit den aard der zaak gevaarlijk om uit den stand der hedendaagsche wetenschap conclusies te trekken aangaande de bewoonbaarheid van de hemellichamen. Wij dienen niet te vergeten dat de wetenschap slechts de oppervlakte der wereld, het heelal der verschijnselen, bestudeert. Achter, onder en boven deze verschijnselen bevindt zich een onkenbare Werkelijkheid, welke men op moderne wijze zou kunnen aanduiden met het geheel der voor onze zintuigen nietwaarneembare trillings-frequenties. Zeer terecht wijst de schrijver er op, dat wij slechts op een zeer beperkt aantal trillingen reageeren. De conclusie, dat het Leven tot een uiterst klein hoekje van het heelal beperkt zou zijn gebleven acht ik onjuist. Afgezien van alle verstandelijke overwegingen komt zoowel ons gevoel als ons geloof daartegen in opstand.
Het knap geschreven boek is met fraaie foto's verlucht.
F.S. BOSMAN