Zijwand van de groote hall, met Pressa-turm
dent), de schrijver Ben van Eysselsteyn, de tooneelcriticus Dop Bles, de schrijver van Açoka, Prof. G. Gonggrijp, de beeldhouwer Joop van Lunteren, de houtsnijder Fokko Mees, de dichter en poëzie-criticus Nico Oosterbeek, de oeconoom A. Ricardo, Mr. D.J.W.J. Kluiver en Raden Mas Mr. Soeripto (resp. voorzitter en vice-voorzitter van het Ned. Indonesisch Verbond), de publicist Dr. E. van Raalte en Hugo Vogel, de in leeftijd oudste vriend van Noto Soeroto en die hem in aanraking bracht met de kunstenaars van de oudere generatie als Toorop en Thorn Prikker.
Ir. von Essen opende de rij van sprekers met erop te wijzen, hoe zonder uitzondering allen gaarne aan den oproep tot dezen feestmaaltijd hadden gehoor gegeven, omdat allen ‘den kleinen Noto’ zoo hartelijk genegen zijn, hem als vriend en kameraad liefhebben, in hem den zéér bijzonderen dichter en den prachtigen en klaren prozaïst hoogschatten, maar ook en bij deze gelegenheid voornamelijk, omdat zij in den kleinen Noto, een groot symbool, een groote Idee eeren.
Deze samenkomst was te beschouwen als méér dan een vriendschapsbewijs aan een goed makker, méér dan een viering van een schrijver of van het eerste lustrum van een goed-geredigeerd maandblad. Door het aanzitten aan dezen disch werd allereerst de Idee Oedaya, de idee Opgang gehuldigd, die in den persoon van Noto Soeroto haar grooten verwekker en moedigen vertolker vond. Prof. Gonggrijp deelde Noto Soeroto in bij die groep van menschen, die hij de ‘bruggenbouwers’ noemde. In tegenstelling tot de sterk-éénzijdige figuren, die ook hun groote waarde bezitten in het totaal van het menschelijk evolutie-proces, brengen menschen als Noto Soeroto verbindingen tot stand tusschen groepen, die soms ver van elkander af schijnen te staan. Hij moest bekennen in den aanvang aan een verbinding tusschen het Nederlandsche en de Indonesische volken niet te hebben geloofd. Maar Noto Soeroto was een gelooviger, een grooter mensch gebleken dan hijzelf en had hem tenslotte van die mogelijkheid meer en meer overtuigd. Noto Soeroto had ook van hem een geloovige gemaakt.
Na de heeren Ricardo, Hugo Vogel en mr. Kluiver voerde R.M. Mr. Soeripto het woord. Hij erkende de moeilijke positie van zijn landgenoot, die steeds tegen twee uitersten te kampen had. Als mede-oprichter van het Nederlandsch Indonesisch Verbond konden hij en zijn drie hier aanwezige medewerkers in deze beseffen, hóe zwaar en ondankbaar die taak maar al te vaak is. Voor de Indonesiërs, die konden en wilden verstaan, zag hij in de figuur van Noto Soeroto een voorbeeld van edele volharding en standvastigheid.
Noto Soeroto dankte met een kort woord, merkbaar ontroerd. Hij had deze groote sympathie niet verwacht. Door een avond als deze scheen alle verguizing, alle verdachtmaking, elke lastercampagne in vieze brochures als uitgewischt.
Diep verheugd gevoelde hij zich door deze aanhankelijkheidsbewijzen. Maar hij wist, en alle aanwezigen zouden het zich wel mèt hem bewust zijn, dat deze avond nog geen overwinning beteekende. Hij bevond zich in den kring van menschen, voor wie rasverschil geen meerderheidswaan meer medebrengt, menschen wier sociale gevoelens hoog genoeg ontwikkeld zijn om hun ras te begrijpen als onderdeel van de geheele menschheid en die volgens de eigenschappen van hun ras werken willen voor dat geheel.
Maar buiten deze kleine kringen heerschten andere opvattingen en het is dus zaak met dezelfde volharding, dezelfde rechtlijnigheid voor de zaak der raciale toenadering te strijden en het oplossen der mogelijke conflicten tusschen Nederland en Indonesië langs redelijken weg voor te bereiden.
Uit de verschillende toespraken blijkt, dat men voornamelijk den propagandist voor een idee heeft geëerd, den zoeker naar samenwerking tusschen Oost en West. Maar deze propagandist voor een denkbeeld was toch ook litterator, al schijnt op het oogenblik de dichter ondergegaan in den strijder voor een idee.