Kroniek der poëzie
In memoriam Herman Gorter, door H. Roland Holst, A. Roland Holst, Dirk Coster, Anthonie Donker. - A.A.M. Stols, Maastricht, 1928.
HET schijnt wel of Herman Gorter, althans voor de nu levende geslachten, de dichter van ‘Mei’ zal blijven, en misschien alleen maar dit.
Wanneer wij zeggen: alleen maar dit, dan is het niet omdat zulk frisch meesterwerk niet terecht den roem van een dichter zou kunnen vestigen en bewaren, nog lang na zijn dood. Maar voor ons, die in den tijd van Gorter leefden, ligt er iets tragisch in de vaststelling dat hij, die tot op zijn laatsten dag in zijn innerlijk wezen dichter bleef, het wonder van ‘Mei’ niet herbeginnen kon.
Ik was er met het uitschot van Berlijn...
(Foto uit de film ‘Der Falsche Prinz’ samengesteld door Lothar Stark)
Hij mag na ‘Mei’ regels en strofen en gedichten hebben geschreven die in schoonheid door weinig of geen gedeelten van ‘Mei’ worden geëvenaard, toch ontbrak in zijn later werk deze continuïteit, deze strooming, deze verrukkelijk voortklinkende beweging, die ons meevoert en tot willooze overgave dwingt.
De vier korte studies van ‘In Memoriam’ hebben, wat hun zakelijken inhoud betreft, juist dit gemeen, dat zij in Gorter den kunstenaar erkennen, die in potentie alle dichtersgaven bezat tot aan het einde van zijn dagen toe, maar hem als dichter hoofdzakelijk en bijna uitsluitend om dit eene boek, ‘Mei’, als een genie beschouwen, tenzij dan dat hij, intermittent, zijn vervoerende stem terugvond.
‘Toen Gorter het midden van den weg zijner dagen bereikt had, schrijft Henriëtte Roland Holst, kwam ook voor hem het donkere uur van vertwijfeling, het uur waarin hij zich moest vernieuwen of ondergaan. Om zichzelven, zijn poëzie en zijn wezen te redden, keerde hij zich tot de filosofie... maar de filosofische abstractie kon dezen hartstochtelijken mensch... slechts korten tijd bevredigen. Van de studie der filosofie ging hij over tot die van de ekonomie; hij dook onder in Marx...’
Van een andere zijde belicht A. Roland Holst deze kentering in Gorters leven en kunstenaarschap:
‘Verder dan iemand vóór hem moet hij in den omtrek zijn doorgedrongen, waar - onwaarneembaar, grootsch, eentonig en onstuimig - eeuwig verborgen achter vliegende wolken van schuim, die Fontein van de Huiveringwekkende Schoonheid leeft... Verder gaan zou in de letterlijke beteekenis waanzin geworden zijn. Hij stond stil; hij kwam terug.
‘Aanvankelijk zocht hij toen het herstel van zijn