- Het is hier de plaats niet om met voorbeelden, die voor het grijpen liggen, aan te toonen, welk een knap en muzikaal groot dichter deze Bastiaanse is. En heeft dit alles geen groote beteekenis?
Ik wil hier echter nog even in het midden brengen hoe al te zeer men zich vergist met te meenen dat hij, krachtens zijn versvaardigheid alleen, een dichter is. Het gevaar bestaat, bij de moderne opvatting van de dichtkunst, dat in de eerste plaats de knapheid van een dichter lichtvaardiglijk wordt aangezien als uiterlijkheid, en verder dat men meent, dat een technische bedrevenheid den geest en inhoud van het vers en de geestelijke waarden zou verminderen. Niets is minder waar voor wie heeft ervaren, als Bastiaanse, dat het rijm en het rhythme van magische kracht kunnen zijn, hoe rijm en rhythme zelfs de gedachtekracht kunnen scheppen, niet minder dan andersom. Ook de geestelijke kanten en waarden immers van een vers kunnen slechts aandoen als sierlijke coquet-balanceerende waaiers. Ook in de geestkracht van het vers kan de rethoriek schuilen, minder in het oogvallend, maar schadelijker. Tot duizendmaal herhaald zij het woord van Kierkegaard, dat het grootste euvel van dezen tijd is, dat de geestkracht zich van dezelfde ‘termen’ bedient als de geesteloosheid.
Het is mij allerminst te doen om Bastiaanse's vers hier te verdedigen tegen de aanvallen die tot hem bedekt of openlijk zijn gericht en die steeds het pantser en nimmer het hart van dezen dichter raakten.
Men kan zeggen dat soms het geestelijk gebeuren in zijn vers gering is. Ik vraag slechts dit: Wat beteekent dit voor de poëzie, indien deze, als bij Frans Bastiaanse, door haar magische werking vizioenen schept en ontroeringen wekt die onvergetelijk naleven in de menschelijke ziel?
Wat is tenslotte dan het doel en de ethische waarde der poëzie? Ze is immers nooit aan een wijze (in tweeërlei beteekenis) gebonden, noch aan tijd, noch aan eenige stelling.
* * *
Er zijn twee factoren in Bastiaanse's poëzie te ontdekken die zijn aard bepalen. Twee elementen houden zijn vers in een schoon evenwicht, de natuur en de liefde.
Men vindt deze, apart en gescheiden, in al zijn gedichten, sprekend en mijmerend.
Indien het vers niet grijpt naar de natuur, uit het zich in den vorm van een hymne of beschouwing; indien het volkomen natuur is, is het bijna haar volkomen na-ademing en nabeelding.
De sonnetvorm, in den beginne gebruikt, heeft niet den golvenden slag van Kloos, maar veel meer de ingetoomde, peinzende en hier en daar nauwkeurig verklarende ‘darstellung’ van Perk. Men heeft Bastiaanse met Hooft vergeleken. Iedere vergelijking in kunst faalt, ook deze; waar Hooft's klankvolumen hooger en luchtiger was, is dat van Bastiaanse reeds dieper en meer sonoor. Behalve dat! Een zeker welbehagen in den vorm kan in dit geval geen voldoende basis tot vergelijking vormen.
Indien Frans Bastiaanse natuur en liefde laat ineenvloeien, dan is de natuur niet of zelden als symbool gebruikt, doch slechts als achtergrond, dan gebruikt hij haar om den psychischen indruk te versterken, te ombloemen of te laten verzweven in haar.
Overal voelt men een diepe geroerdheid door haar en een eeuwig jong en nieuw verwonderen. Deze telkens opnieuw opbloeiende en volkomen zuivere verwondering om haar is de groote aantrekkingskracht die zijn poëzie heeft. Deze dichter Bastiaanse, deze natuurdichter, zal een blijvend voorbeeld zijn voor elk jong talent dat zijn ontroering het eerst ervaart in de siddering van het verrukkelijk natuurleven.
Wind en water, storm en donder, schemering van avonden, het waaien van bloemen en boomen, al de bewegingen en kleuren, al de uitbundigheid van haar wisselingen, viert hij uit in zijn vers, met een zekerheid in vorm die menig dichter hem kan benijden en met een toewijding en aandoenlijkheid die dwingt tot luisteren.
Als dichter van deze natuurgedichten huldigt een groot deel van zijn lezerskring hem thans.
Maar Bastiaanse geeft meer dan dit.
Men heeft vaak door het cachet van ‘natuurdichter’ op hem te drukken, voorbijgezien welk een eenzijdigen kijk men daardoor op hem heeft gegeven, welk een verkeerd licht.
Het zal door de verschijning van zijn verzen, die na de drie bundels, van zijn hand verschenen, uit-