Den Gulden Winckel. Jaargang 27
(1928)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPanait Istrati in Sovjet-Rusland
| |
[pagina 74]
| |
FRANZ HELLENS
de schrijver van ‘Le Naïf’, ‘Oeil-de-Dieu’ etc. van wien een nieuw boek bij Emile Paul verschijnen gaat. Portret door Modigliani (1918) Terstond is Rolland dan ook, zoowel door den brief als door de beide novellen, van het genie van Istrati overtuigd en noemt hij hem: de Maxim Gorki van den Balkan. Hetgeen de dichter van ‘Jean Christophe’ voor hem deed was veel. Hij bracht Istrati tot het leven terug en schonk ons een groot dichter. Wie is deze Panait Istrati - voor eenige jaren nog volkomen onbekend, daarna spoedig een bekende figuur in de Parijsche literaire kringen - een Europeesche beroemdheid? Wie is eigenlijk deze man, die den moed had deze sfeer van roem en uiterlijken schijn te verlaten voor een leven in - Sovjet Rusland? Hij is in 1884 te Braila in Roemenië geboren als zoon van een griekschen smokkelaar en een roemeensche boerin. Zijn vader heeft hij niet gekend - voor zijn moeder bezit hij nog steeds een groote vereering. Tientallen ambachten heeft hij uitgeoefend - jaren doorgemaakt van groote ontbering. Hij leefde in Roemenië en Egypte, in Syrië en Griekenland, in Spanje en Italië. Langen tijd heeft hij geen anderen vriendenkring dan van smokkelaars en kolengravers, zigeuners en havenarbeiders. Nu eens zwerft hij als daglooner door de Balkan, dan weer is hij journalist aan een kleine courant of strandfotograaf aan een der badplaatsen in Griekenland. Istrati ziet in die jaren de ellende en de realiteit om zich heen met duizend oogen, hoort haar met duizend ooren. Diep in zich bewaart hij de herinnering aan dit alles - aan deze gezichten - aan al deze gebeurtenissen. Eerst omstreeks 1914 - wanneer hij dus ongeveer 30 jaar is - gaat hij zich zelf Fransch leeren. Tien jaren later is hij een der meest gevierde onder de Fransche literatoren.
* * *
Het is moeilijk den inhoud zijner boeken, waarvan in ons land twee in een voortreffelijke vertaling van A.M. de Jong verschenenGa naar voetnoot*), weer te geven. Al deze werken zijn bont als een Smyrna tapijt. Ze doen ons opnieuw aan menschenliefde gelooven, aan vriendschap - aan saamhoorigheid. Wij krijgen het gevoel, dat de aarde toch vrij is ondanks alles en geen heerschers over zich duldt. Het is geloof ik het grondmotief van al zijn werken. Terwille van deze vriendschap en menschenliefde en dit saamhoorigheidsgevoel, wordt in deze boeken gehaat en gelachen, geroofd en gevochten, gekoppeld en gekust. Ik denk aan talrijke figuren die steeds in onze herinnering zullen blijven voortleven, Cosma ..., vooral de oude salepverkooper Barbi Yani, van wien Stavro zegt: ‘Hij is voldoende geweest om mij 't leven te doen dragen, 't dikwijls te zegenen en te prijzen.’ Daar is Oom Anghel, door het leven geteisterd, die zijn neef onderhoudt over de gevaren van den hartstocht en de aardsche lusten: ‘le tumulte de notre coeur.’ Daar is Codine met zijn bloedige vechtpartijen, zijn liefde en jalouzie en afschuwelijken dood. Daar zijn de ‘Haiduks’, die in vurige ongebondenheid hun strijd voerden tegen de onderdrukkers der boerenbevolking. Maar ik wilde hier ditmaal geen karakteristiek van Istrati's werk geven, doch op enkele andere factoren in zijn persoonlijkheid den nadruk leggen.
***
Panait Istrati is in 1925 naar zijn geboorteland Roemenië teruggekeerd. Hij bleef er echter slechts enkele maanden. Met ontzetting bemerkte hij dat de gruwelen der lijfeigenschap, al zijn herinneringen aan onderdrukking en ellende verbleekten bij de wandaden aangericht door de Roemeensche officieren in Bessarabië, waarbij kinderen en grijsaards werden mishandeld en vrouwen verkracht. | |
[pagina 75]
| |
Al zijn boeken waren er door de censuur verboden. Toen Istrati naar Frankrijk was teruggekeerd, heeft hij tegen dit alles geprotesteerd. Het bleek dat men liever zijn verhalen las. Het literaire Parijs interesseerde zich niet voor de toestanden in de Roemeensche gevangenissen - voor den nood in Bessarabië - voor de onderdrukte arbeiders. ‘Alles - schreef Istrati na zijn terugkeer - wat ik tusschen Dnjestr en Theiss gezien heb, bracht mij het bewijs, dat ik al deze jaren tegen windmolens gevochten had. Terwijl ik er al mijn krachten aan gaf de gruwelen, door de Turken en Grieken bedreven tijdens de bezetting, te schilderen, heeft de Roemeensche regeering met een werkelijk middeleeuwsche bestialiteit onder de bevolking van ‘Groot-Roemenië’, dat nu door geen enkel vreemdeling meer bezet was, huis gehouden. Wat beteekenen mijn verhalen van gewelddadigheden en moorden van voor honderd jaar vergeleken bij deze wandaden, gepleegd op zuigelingen, vrouwen en grijsaards. Degenen die in Bessarabië deze moorden pleegden, waren Roemeensche officieren, die daarna door den Roemeenschen senaat tot helden des vaderlands werden geproclameerd. Ik ben met een gebroken hart naar Frankrijk teruggekeerd en heb gezworen niet meer aan Kunst en aan Literatuur te denken alvorens ik deze offers gewroken heb, die thans uit hun graf mij toeroepen: ‘hebt medelijden met ons alvorens gij aan kunst denkt.’ Panait Istrati zal dezen strijd voeren en zijn belofte getrouw blijven. Het literaire West-Europa negeert ondertusschen liever deze feiten en vraagt naar nieuwe novellen, nieuwe romans, nieuwe vertellingen. Istrati's lezers realiseeren niet wat in Bessarabië plaats vindt en gaan deze werkelijkheid liever uit den weg. Het is echter noodig hen aan de realiteit van dit alles te herinneren. Men moet dan ook niet meenen, dat Panait Istrati enkel een romancier is - een letterkundige, wiens doel is in de Académie te worden gekozen, een der bekendste West Europeesche literatoren te worden. ‘Ik heb - heeft hij eenmaal geschreven - ongeveer de helft van de werken geschreven die ik wil schrijven. Wanneer ik dit aantal verdubbeld heb, al mijn avonturen en omzwervingen verteld, leg ik de pen neer, ga ik weer zwerven en zoek ik mijn vrienden van vroeger weer op. Ik zal dan iets goeds gedaan hebben: zoo goed mogelijk gezegd hebben wat ik te zeggen had zonder hiervan een beroep te maken.’
* * *
In November heb ik Panait Istrati te Moscou ontmoet. Met vele anderen - Käthe Kollwitz en Henri Barbusse, Arthur Holitscher, Alfons Goldschmidt, Johannes R. Becher en talrijke anderen was hij naar Sovjet-Rusland gekomen om er met het Russische volk het tienjarige herdenkingsfeest der Russische Revolutie te vieren. Hij woonde in mijn hotel en ik had gedurende een maand gelegenheid om met hem te spreken en van gedachte te wisselen. Op geen der aanwezigen had het verblijf in Sovjet-Rusland een zoo sterken indruk gemaakt als op Istrati. Meermalen heeft hij in die weken verteld, wat deze reis naar Rusland voor hem beteekende. Reeds een jaar lang kon hij het in Parijs niet meer uithouden. ‘Wat wil Parijs eigenlijk? A quoi songe-t-il? A l'art pour l'art, à la ‘beauté’ pure, à la sensation rare? Que peut-on attendre d'une génération d'écrivains dont un des plus grands ‘espoirs’ M. de Montherlant vient d'écrire un livre sanguinaire, étalant la souffrance des bêtes! Recherche de l'émotion! Culte de l'intelligence. Intelligence infecte, égoiste et stérile. Je préfère à vos intellectuels mes vagabonds crasseux qui hurlent avec la vie!’ Istrati voelde hoe hem in Parijs niets van zijn vroeger leven gebleven was - van zijn leven onder paria's en vagebonden - een tijd van gloeiende vriendschap - vol intensiteit. Hij dacht over zijn bezigheden na. Hij schreef zijn werken, doch dit bevredigde hem niet. Wie las deze werken? De honderdduizenden voor wie ze bestemd waren, voor wie hij ze geschreven had, werden door een zinnelooze sociale organisatie onderdrukt en misten er zoodoende tijd en lust toe. Hij voelt dat hij niet in Parijs kan blijven. Toen kwam de verlossing. Op een Zondag in October, precies om 6 uur, opende het Sovjetgezantschap in de Rue de Grenelle zijn deuren. De ‘lastige’ gezant Rakofski vertrok. Istrati kent hem reeds jaren. Beiden zijn revolutionairen en hebben elkander reeds jaren geleden ontmoet. Istrati is toen zelfs bij een protestmeeting tegen de gevangenneming van Rakofski na een hevig gevecht met de Roemeensche politie gevangen genomen. Jaren later ontmoeten beiden elkander weer. Istrati is dan een der meest gevierde onder de jongere Fransche schrijvers - Rakofski sovjetgezant te Parijs. Beiden zijn dezelfde gebleven. Wanneer Rakofski naar Rusland vertrekt gaat Istrati met hem. Samen reizen ze over Berlijn en Riga en staan spoedig voor de poorten van het Russische grensstation Sebesch. Onmiddellijk is Istrati onder den indruk van het land waar - zooals hij het uitdrukte - 130 millioen menschen bezig zijn een nieuwe samenleving op te bouwen. Nog hoor ik hem vertellen hoe zijn eerste indrukken waren. Terstond was hij vol bewondering voor de jonge soldaten van het Roode Leger, die de bagage der aankomende reizigers | |
[pagina 76]
| |
visiteerden. ‘Ze visiteerden niet als onverschillige automaten, doch als menschen.’ Hij vertelde hoe het hem trof dat Rakofski onmiddellijk te Sebesch - bij het grensstation - tot de arbeiders sprak over de politieke gebeurtenissen, die zijn terugroeping noodzakelijk hadden gemaakt. ‘Waar en wanneer is het ooit gebeurt, dat een gezant aan een klein grensstation afstapt en het niet beneden zijn waardigheid acht tegenover eenvoudige arbeiders mededeelingen over zijn mandaat te doen?’ Panait Istrati heeft te Moscou in een kring van revolutionaire literatoren gesproken en ik heb gepoogd me te herinneren wat hij sprak: ‘Ik ben gekomen om mee te werken aan den opbouw van Sovjet-Rusland. Ik zal doen wat ik kan om hier van nut te zijn, desnoods met mijn handen. Ik heb dat dertig jaar lang gedaan, ben wegwerker geweest en opperman, pakjesdrager en havenarbeider. Ik ben bereid om de pen neer te leggen en te doen wat ik vroeger deed. In West Europa heb ik mij reeds vaak afgevraagd, waarom ik eigenlijk schrijf. Men vraagt er daar niet naar wat ik te zeggen heb, enkel hoeveel ik wel met mijn boeken verdien. Hier in Sovjet-Rusland heb ik met menschen te doen. Met mannen of vrouwen? Neen - met menschen. Deze menschen zullen me vragen hun vriend te zijn die met hen strijdt voor hun idealen, inplaats van me te vragen of ik ook letterkundige ben.’
* * *
Ik heb de mededeelingen, vervat in dit artikel, genoemd ‘Panait Istrati in Sovjet-Rusland’. Deze bijdrage had echter ook kunnen heeten: ‘de ware Istrati.’ Ondertusschen zal de reactie op dit alles niet uitblijven. Men zal, wanneer thans nieuwe werken van Istrati verschijnen, zeggen, dat hun letterkundige waarde langzamerhand afneemt. Men zal zeggen, dat zijn kunstenaarschap te lijden heeft onder zijn communist-zijn, zooals men dat ook zeide van Upton Sinclair, Jack London, Andersen-Nexö, Johannes R. Becher, en zooals men dit thans te Berlijn zegt van den regisseur Erwin Piscator. Istrati zal echter weten waarom dit alles geschiedt, geschieden moèst; en gevoelen zóó - op deze wijze - het meest zich zelf te zijn gebleven.
Berlijn.
Panait Istrati vertoeft thans voor studiedoeleinden in Griekenland, om daarna naar Sovjet-Rusland terug te keeren. Naar men mij mededeelde, heeft de Grieksche regeering een aanklacht tegen hem ingediend naar aanleiding van een rede door hem in het Alhambra te Athene gehouden, waarin hij zijn Sovjet-Russische indrukken schilderde. N.R. |
|