Den Gulden Winckel. Jaargang 27
(1928)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Anker Larsen
| |
[pagina 17]
| |
zooals men meestal beschreven vindt in de werken der ‘Mystici.’ Daarom geven deze boekjes je een gevoel van frissche lucht, van een zuivere en gezonde atmosfeer, ze doen je denken aan een winterdag in de Alpen: hooge witte bergtoppen, daarboven een strakblauwe lucht en een stralende zon- men is in de zuiverste lucht en nergens hangt nevel. Het tweede boekje bevat een drietal lezingen, die Anker Larsen dezen zomer hield in de School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, achtereenvolgens over ‘Cultuur en religie,’ ‘Uiterlijke en innerlijke kennis’ en ‘Zijwegen op modern religieus gebied.’ Religie, kunst, wetenschap, de drie groote factoren der cultuur, worden door hem als volgt getypeerd: ‘De religie vestigt haar blik op het verre onbekende, dat achter dien grooten grenspaal ligt, den grafsteen. Zij heeft al haar aandacht voor het begin en het eind - juist de eeuwigheid zelf. Zij houdt zich bezig met den oorsprong van het leven en de terugkeer van het leven tot zijn oorsprong. De kunst richt zich tot het heden, dat uit het voorgaande voortkwam en het volgende baren zal. Ze geeft uitdrukking aan de levensschepping en tracht zelf leven te scheppen. Voor de kunst is het leven enkel leven, niet meer noch minder. Kunst is het Nu, het gelukkige of smartelijke, maar altijd het Nu. Hierin ligt haar eeuwigheid. Religie is datgene, wat vóór alle dingen komt en wat weer komt wanneer alle dingen voorbij zijn. Hierin ligt háár eeuwigheid. Wetenschap is het steeds bereide, nooit afgematte verlangen om het geschapene te bevestigen; het positieve; en haar niet te verzadigen verlangen naar waarheid is haar eeuwigheid. Den profeet, den kunstenaar, den man der wetenschap - de eeuwigheid heeft hen allen aangeraakt, of zij er zich al dan niet van bewust zijn.’ In de tweede lezing maakt Larsen onderscheid tusschen uiterlijke kennis, of kennis, die men verovert, en innerlijke kennis of kennis, die men wordt. ‘De mensch, wiens ziel tot harmonie kwam, zal nooit meer trachten de eeuwige vragen op te lossen met behulp van zijn vergankelijk intellect. Het is hem nu heel duidelijk geworden, dat geen mensch in zeventig jaar een wereldbeeld kan opbouwen door kleine stukjes kennis uit wat hij ontdekte, samen te voegen. Dat weten wij allen. De wijsgeeren geven het toe. We moeten de waarheid zoeken, hoewel zij nimmer kan gevonden worden.’ De eeuwige vragen kan men slechts oplossen door zelf eeuwig te worden - en het eeuwige verwerkelijkt men als het leven tot wijsheid wordt. Uiterlijke kennis, de intellectueele, heeft niets te maken met de innerlijke kennis (het zijn). ‘Je kunt op het eene gebied een arme van geest zijn en volheid kennen op het andere.’ Ook omgekeerd. Men kan ook allebei zijn. Larsen vindt hier een aardig beeld. Hij zegt: ‘Als ademen is het. Je haalt adem en daardoor leef je. Het is ook mogelijk heel veel te weten over ademen, maar deze kennis is geen voorwaarde om te kunnen ademen. Zelfs de beste theorie over in- en uitademen kan die nog niet tot stand brengen.’ In de derde lezing tenslotte bespreekt hij verschillende religieuse- en semi-religieuse stroomingen. Ook dit boekje is eenvoudig en klaar van taal. En het is, samen met het andere ‘Met open deur’ de bodem, waaruit de grootere werken, zooals ‘De steen der Wijzen’ opgroeiden.
LEY HANA-LUSSENBURG |