dan ik. Denk hier eens goed over na, Zwaantje!’ Dan pas voelt Helmond hoe veel hij van Zwaantje houdt, maar zij merkt het niet en is zelfs schuw en bang voor hem. Helmond raakt totaal in de war door zijn hopelooze liefde, hij is anders niet de man om zich op dat gebied iets te ontzeggen, doch door Zwaantje voelt hij een wonderlijke verlegenheid; vroeger had hij haar nooit begeerd hoe mooi ze ook is, maar nu plotseling wenscht hij haar als vrouw. En hij belijdt haar zijn liefde. Doch Zwaantje blijkt schuw en teruggetrokken, ze vindt het verschrikkelijk dat ze Helmond niet kan helpen. Maar ze kan niet. En de ontwikkeling van deze liefde wordt ons dan in den roman verder verteld. Zwaantje wordt bang voor Helmond, die hierdoor heftig geprikkeld wordt en haar verwijt dat ze hem dood-martelt omdat ze te veel ‘dame’ is. ‘Ik kan zonder jou niet leven en jij niet zonder mij, en was jij niet zoo karakterloos, karaktervast, dan zou je tot mij komen en zeggen: “Hier”. Want dit zal je weten: iets van je afsmeeken dat doe ik niet en je overrompelen wil ik ook niet, want ik ben niet verliefd op je, ik hou alleen maar van je en ik wil dat je je van ganscher harte aan mij geeft’. Langzamerhand overwint Helmond zijn onvruchtbare liefde tenslotte, na veel andere avonturen en minnarijen beschouwt hij Zwaantje heel koel: ‘zij was nog net zoo mooi als vroeger maar hij had te lang verdriet om haar gehad om haar nu nog te kunnen bewonderen. Zij was niets meer voor hem, alleen het beeld van een mensch waar hij eens heel veel van had gehouden’. En dan wordt alles stiller in Hagenrieder, de altijd laaiende vlam van zijn hartstocht begint te dooven. En wanneer zijn laatste liefje, het boerenkind Anne, ook is gestorven,
wordt hij zwaar ziek en sterft ook. En zijn laatste gedachte is: ‘Het is altijd hetzelfde, de hemel is blauw en de zon is geel. Het eene zoowel als het andere jaar bloeit de heide in den nazomer purper, daarna worden de berken geel, dan komt de sneeuw en zoo gaat het op dezelfde vervelende manier door. Dat zie ik nu al zoowat een vijftig jaar en ik heb er genoeg van. En met liefde en haat gaat het al net zoo: eerst rood, dan geel, dan bruin, tenslotte wit, altijd op dezelfde eentonige manier; het kan mij niets meer schelen’. Helaas zullen veel lezers wanneer zij op dit punt van het boek zijn gekomen ook wel denken: ‘het kan mij niets meer schelen’. Helmond Hagenrieder staat in zijn zinnelijke sentimentaliteit, zijn opgeschroefde levenskunst en zijn fantastische minnarijen te ver van ieder gewoon mensch af dan dat we met hem kunnen meeleven. Goede beschrijvingen, gevoelige opmerkingen ontbreken niet en de gejaagde, verwarde en vaak zwoele atmosfeer is hier en daar niet onverdienstelijk gegeven. - De vertaling wemelt van germanismen.