Ingezonden
Het debat over de bekwaamheid des boekhandels
NA het vele juiste wat Stols, Mayer, Greshoff e.a. over de toestanden in den Nederlandschen boekhandel hebben gezegd, lijkt mij nog één opmerking gemaakt te moeten worden. Voorop sta, dat hiermee geen eigenlijke verdediging van fouten en misstanden in dien boekhandel bedoeld is. Wat de bovenvermelde critici hebben gegispt, is ongetwijfeld terecht afgekeurd. Maar dat neemt niet weg, dat de gemiddelde boekverkooper een zeer verzachtende omstandigheid voor zijn onbekwaamheid kan aanvoeren. En die is: het peil, waarop de gemiddelde boekenkooper staat.
Greshoff spreekt in zijn stukje in de vorige G.W. over zichzelf en min of meer over den werkelijken boekenkenner in het algemeen. Maar hoe ontzettend weinig Nederlanders zijn dat? En die ‘happy few’ hebben dan toch immers de drie of vier boekhandelaars, die, zooals Greshoff zelf zegt, ‘werkelijk tot alles in staat zijn’.
En de rest?
- Het is thans weer de maand van Sinterklaas en Kerstmis, de maand waarin de menschen elkaar geschenken geven, die zelfs wel eens uit boeken bestaan. Als men toevallig eens bij zijn boekhandelaar komt, moet men voor de aardigheid eens niet op de boeken, maar op de boekenkoopers letten. Eens hooren naar de onwaarschijnlijke vragen, die zij stellen, eens letten - dat is zoo mogelijk nog kenmerkender - op de manier, waarop zij een boek niet inkijken, maar bekijken, alsof er een vogeltje uit zou komen. Al die menschen, die zonder eenige aarzeling zouden zijn als zij spliterwten, bonten mantels, potlooden of wat dan ook moesten koopen, staan dom te grijnzen als het een boek betreft, vinden alles duur, weten geen namen van schrijvers, geen titels van boeken etc.
En nu zou ik willen vragen: moeten er voor deze droevige producten van de hedendaagsche algemeen ontwikkelende en nog algemeener deciviliseerende democratie, voor de poovere wezens van dezen tijd van verplicht onderwijs en onverplichte stompzinnigheid, nu werkelijk goede boekhandelaars zijn? Waarvan zouden die moeten bestaan? En gesteld dat zij bestaan konden - wat voor nut zouden zij hebben? De kundige boekhandelaar zou zich dagelijks aan zijn klanten kunnen ergeren, dat is alles. Ernstiger nog: als alle, of de meeste, boekhandels zoo goed zouden willen worden als de vier door Greshoff geprezene, zouden zij op zoo hooge kosten komen, dat zij ten slotte geen van alle, dus ook de thans beste niet, meer konden bestaan.
Neen, zoolang de moderne half-beschaving (die honderdmaal funester is dan de ergste onbeschaafdheid) voortduurt, is het belachelijk, den boekhandel te willen verbeteren, wiens toestand - oorzaak en gevolg daarvan, maar ongetwijfeld oneindig veel meer het laatste dan het eerste - onverbrekelijk met die half-beschaving samenhangt. Laten er enkele (drie of vier, het getal, door Greshoff genoemd, is ruim genoeg) in alle opzichten capabele boekhandelaars zijn voor de enkele vernuftige boekenkoopers, die hun adressen toch waarachtig wel te weten kunnen komen (anders zijn het geen vernuftige boekenkoopers). En laat de rest maar gerust blijven zooals zij is. Voor het slijten van Opstandigens en Merijntje Gijzens behoeven van den boekhandelaar heusch geen buitengewone kwaliteiten te worden gevergd.
Rotterdam, 4 December 1927.
J.C. BLOEM