Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Al pratende met...
| |
[pagina 218]
| |
staat en dat het uitermate onrechtvaardig is die 2% te belasten met de bezwaren die men heeft tegen de 98%. ‘Nu ik u uiteengezet heb wat m.i. billijkerwijze onder “de Boekhandel” verstaan moet worden, dienen wij na te gaan welke de klachten zijn tegen onzen stand. Ze zijn: onvoldoende vakkennis, onvoldoende ijver, onvoldoende belangstelling, en... overmatige winst. Ja, die onbekwaamheid is een klacht, die moeilijk is tegen te spreken. Wèl kan men van de onbekwaamheid van een bepaald persoon spreken, maar niet van het geheel. En dan komt in aanmerking de kwestie wat de boekhandel, die van onbekwaamheid beschuldigd wordt, is: de 100% van de lijst enz. of de 2% die het inderdaad zijn. Wanneer je de 3000 namen van de lijst bekijkt, dan vindt je daar menschen op uit een milieu, waarin geen algemeene ontwikkeling verwacht kan worden en geen vakopleiding aangenomen. Dat dìe onbekwaam zijn, neem ik dadelijk aan. Voor de 300 anderen ligt de zaak anders. Daar zijn een aantal onder, die, op ouderwetsche wijze gezegd, het vak tot sieraad strekken. Als geheel genomen, de kern dus, acht ik den boekhandel voor zijn taak berekend, en die kern vervult alles naar behooren. In die behoorlijke uitoefening van hun taak worden de boekverkoopers echter tegengewerkt door de menschen, die hun grootste steun moesten zijn: de uitgevers. De samenwerking laat véél te wenschen over. Hoe komt dat? Dat ligt aan het feit dat de belangen der beide groepen niet meer in dezelfde richting gaan; het belang van den uitgever is het eenmaal uitgegevene zoo mogelijk tot het laatste exemplaar toe te verkoopen; het belang van den boekverkooper is zijn cliëntèle zoo goed mogelijk voor te lichten, haar goed te raden en zoo noodig te ontraden. De uitgevers hebben niet altijd een juisten kijk op de taak en den plicht van den boekverkooper; meenen dat deze daarin bestaat: al wat zij ter markt brengen “weg te werken”; beseffen niet dat de goede boekverkooper allereerst tot taak heeft zijn cliënten opmerkzaam te maken op datgene, wat naar zijn inzicht de aandacht van die cliënten verdient; de boekverkooper kiest en schift, opdat zijn cliëntèle op dat ontzaglijk groot terrein van de wereldlitteratuur gemakkelijk den weg kan vinden. Dat hij bij dat kiezen en schiften zijn eigen smaak, eigen inzicht, eigen stokpaardjes desnoods, niet geheel het zwijgen kan opleggen mag hem niet als een grief worden aangerekend. Bovendien hebben de moderne zakenopvatting en exploitatiemethoden in de uitgeverswereld ten gevolge, vermoedelijk onbedoeld, dat veel debiet van den werkelijken boekhandel, vooral in de provincie, wordt weggezogen. Het is nu niet het oogenblik om dat in den breede te gaan uiteenzetten; het zal den lezers van Den Gulden Winkel ook niet bar interesseeren!’ ‘Maar de winst, die 50%, die interesseert het publiek wèl, want die maakt toch dat de boeken tegenwoordig zoo duur zijn, niet waar?’ ‘Dat is een fabeltje, een voor-den-gek-houderij, een goochelen met woorden en cijfers. Maar al wàs het waar, wat zou dat dan bewijzen? Niets anders dan dat de distributie van het boek nog duurder zou zijn dan ze in werkelijkheid al is. Wat doet het er eigenlijk toe? De vraag is niet hoeveel de bruto-winst is, maar of de verhouding tusschen bruto- en netto-winst behoorlijk is. En gezien het feit dat een boekhandel een naar verhouding van den omzet enorm hooge onkostenrekening heeft is die verhouding in vele gevallen niet behoorlijk, maar net in tegenovergestelden zin als de klagers bedoelden. Overigens, kijk weer naar de 2%; in hoeveel, of liever in hoe weinig zaken volgen de zonen de vaders op? Dit feit zegt toch al genoeg! Ik geloof dat ik nu wel voldoende heb aangetoond dat bij de openlijke besprekingen van den Boekhandel (interviews N.R.Ct. en in Uw gesprek met Stols) onze stand (d.w.z. de werkelijke boekverkooper, wèl te onderscheiden van een boekwinkelier en de nog verder verwijderde groepen) onverdiend grievend is bejegend, maar nu we toch aan het praten zijn is het misschien niet kwaad nog eens enkele punten aan te roeren die voor het publiek óók van belang zijn. Bijv. de wijze waarop een groot deel van de uitgevers de hun toevertrouwde geesteskinderen verzorgen. Op het oog lijken ze wat, maar als je een boek een paar keer op zicht gezonden hebt, ziet zoo'n boek er onoogelijk uit. Er wordt misleidend opdikkend papier gebruikt van slechte kwaliteit, en als je zoo'n boek in je leesbibliotheek hebt en het is tien keer gelezen, dan ligt het in puin. Het gevolg is dat zoo'n boek spoedig minder verkoopbaar is en veel afschrijving van den boekhandelaar vergt. Vooral bij midden-soort boeken is dit het geval. Het is zeer belemmerend voor het debiet van het boek waar de uitgevers geen aandacht aan schenken. Een andere, maar niet minder groote, fout van vele uitgevers is, dat ze dingen uitgeven, die niet verantwoord zijn. Het is speculatief, zooals ze te werk gaan; ze zoeken naar een “best-seller”. Is een boek in Engeland goed verkocht, dan denken ze dat het hier ook wel zal gaan. Je moet als boekverkooper slikken wat ze je voorzetten, want er is kans dat het gevraagd wordt. Maar het geeft aan een boekwinkel het aanzien van banaliteit, omdat die dingen door hun talrijkheid en schreeuwende omslagen te veel naar voren springen. En dikwijls blijft de boekhandel er mee zitten. Op reis bezoeken de reizigers, laten wij zeggen 1000 menschen. | |
[pagina 219]
| |
Ze probeeren zooveel mogelijk exemplaren te verkoopen, zeg doorelkaar 4 per firma. Dan zijn er 4000 exemplaren geplaatst en feitelijk verdient de uitgever dan al, en de boekhandelaar niet, want die moet wachten tot hij zijn exemplaren verkoopt. Wat Stols dus daarover zei, was niet juistGa naar voetnoot1). De wijze waarop het boek gepropageerd wordt laat ook veel te wenschen over; dat komt ook door het gemis aan samenwerking tusschen de beide groepen. Doordat de uitgevers elkaar al zoo lang verteld hebben dat “die boekhandel” tot niets in staat is, zijn ze het ten slotte gaan gelooven en maken zelf zoo goed en zoo kwaad als het gaat propaganda voor hun eigen boeken. Toch zijn er wel pogingen geweest, en er zijn er nog, om het collectief te doen, maar de boekhandel wordt daar niet in gekend. De Uitgeversbond heeft eenige jaren geleden het initiatief genomen voor een gemeenschappelijke propaganda. Men heeft eerst opgericht een “Reclamebureau”, later heeft men een campagne opgezet met affiches en strooibiljetten van Willy Sluiter en andere artisten. Een “slogans” die den waren boekenliefhebber den schrik om het hart deed slaan. Beide pogingen zijn gestrand op het feit, dat de organisatie uit wier kringen het verwijt tot den boekhandel kwam, dat de boekhandelaars evengoed suikerballen of knikkers konden verkoopen, dat die organisatie niet begrepen heeft, dat men voor een bezield ding, als het Boek is, niet op dezelfde wijze reclame kan maken als voor suikerballen en knikkers. Daarna heeft men den catalogus “Het Nederlandsche Boek” ter hand genomen. En ik moet zeggen, dat was stukken beter; men is zoo verstandig geweest aan S.H. de Roos de typografische verzorging toe te vertrouwen, en als men niet den adverteerders zooveel vrijheid liet, zou het over de heele linie goed zijn. Toch geloof ik dat de tijd voor dergelijke omvangrijke catalogi voorbij is en dat het vele geld, dat uitgevers en boekverkoopers er aan besteden, niet voldoende rendabel is. Dan heeft men ook een “Reizende Tentoonstelling” ingericht, die in vele steden gehouden is, hier en daar een beetje succes heeft gehad, maar toch ook wel gebleken is niet het middel te zijn om de ontvankelijken, die verre staan, naar het Boek te trekken. En daar is het toch om te doen: hoe kunnen wij allen, die “ontvankelijk” zijn, tot het Boek brengen? In sommige landen schijnt dat makkelijker te gaan; in Duitschland en vooral in Frankrijk is het veel meer gewoonte in den boekwinkel te gaan snuffelen, en dat geregeld te doen, evenals men geregeld naar de kerk gaat, bijv. Dat zouden wij hier wel graag willen, want het zou ons in veel nauwer persoonlijk contact brengen met onze clientèle; maar in Holland zijn er maar betrekkelijk weinigen die het doen. Ik geloof dat deze terughoudendheid van het publiek voortspruit uit een bescheidenheid, omdat men meent dat men bij elk bezoek verplicht zou zijn te koopen. De “propaganda voor het Boek” is ook wel besproken in een beperkten kring van boekverkoopers, maar U begrijpt... zooveel zinnen, en dan allemaal Nederlanders, bedachtzaam speurend naar bezwaren... Toch hoop en geloof ik dat de omstandigheden en de noodzaak allen, die van goeden wille zijn, nog wel eens zullen samenbrengen’. ‘Hoe staat het met den schoolboekhandel?’ ‘De schoolboekuitgevers hebben doorgedreven, dat de college's korting krijgen. Het Zuiden heeft daardoor geen boekhandel van beteekenis. De Katholieke boekhandel is niets; alleen te Utrecht en te Nijmegen zijn behoorlijke boekverkoopers. En in Christelijke kringen is het al niet veel beter. De Katholieken, Christelijken en Sociaal-Democraten zorgen zelf door colporteurs voor hun uitgaven. Daarom is het moeilijk voor den algemeenen boekhandel om aan die soorten boeken veel aandacht te schenken. Bovendien is het belemmerend voor den boekhandel, als de menschen zelf bij den uitgever bestellen, en het is een fout van vele uitgevers, dat ze met de boekverkoopers, hun beste klanten n.b.!, concurreeren door zelf te leveren aan het publiek en dat publiek te bewerken’. ‘En werken de leesbibliotheken niet belemmerend op den verkoop?’ ‘Neen, mijns inziens zijn de leesbibliotheken noch belemmerend, noch bevorderlijk voor den verkoop. Eigenlijk doet het er niets toe! Wie koopt een boek? Iemand, die het begeert te bezitten koopt het of krijgt het cadeau. Naar een leesbibliotheek loopen ze als ze de krant uit of weinig te doen hebben. Ze moeten den tijd doodslaan. De eenige schaduwzijde is, dat ze de uitgaven mogelijk maken van banale boeken als bijv. die van Courths-Mahler’. ‘Wie is dat?’, vroeg ik, en schaamde me voor mijn onwetendheid. De heer Hyman lachte. ‘Dat is een dame met een vlotte pen, die sentimenteele, zotte boeken schrijft, die in den slechten zin romantisch zijn. Het is niets. Ze heeft er wel 50 geschreven. In volksbibliotheken vindt ze aftrek. Het zou een schade zijn voor den uitgever als ze niet vertaald waren, maar voor het algemeen belang zou het geen schade opleveren’. ‘Mag ik u na dit lesje over een mij geheel onbekende schrijfster, eens vragen hoe u denkt over het artikel van den heer J. Tersteeg in het Letterkundig bijblad van de N.R. Ct. over het Schoone Boek?’ ‘Wat zal ik u zeggen? Dat Tersteeg dat artikel | |
[pagina 220]
| |
voor eigen verantwoordelijkheid heeft geschreven en gepubliceerd, à la bonne heure. Maar dat het “Nieuwsblad voor den Boekhandel” het “met volle instemming” overneemt is droevig. Trouwens ons vakblad beantwoordt niet aan de eischen, die men het redactioneel en typografisch mag stellen’. ‘Heeft de critiek voor den boekhandelaar waarde?’ ‘Neen, de critiek heeft geen waarde voor ons. Vroeger was dat anders. Ik heb mijn leerjaren in Den Haag doorgebracht. We kochten toen iederen Zondag het Zondagsblad van het Nieuws van den Dag met de critiek van de Veer, en het boek dat hij besprak gingen wij dadelijk bestellen, want we wisten dat zoo'n boek 's Maandags ettelijke keeren gevraagd zou worden. Nu is dat niet meer het geval. De critiek heeft geen vertrouwen meer bij het publiek. Dat komt omdat het betrekkelijk kleine aantal goede critici door de beunhazen overstelpt wordt, net als bij ons boekverkoopers. Wij hebben van een schitterende recensie op een onzer uitgaven in een groote stad één bestelling gekregen! Een boek verkoopen wij op eigen aanbeveling of men komt in den winkel als een kennis het zegt. Een boek koopen als men het niet kent of er nooit van heeft gehoord gebeurt zelden. De koopers nemen geen risico op zich, en als ze het toch doen en zich teleurgesteld voelen, koopen ze niet meer. Het modeboek blijft hier natuurlijk buiten beschouwing. Wij moeten mondeling in den winkel of door prospectussen en zichtzendingen de menschen bereiken. Dat is dikwijls moeilijk, maar het loont de moeite. In ons veel omvattend vak moeten wij aandacht aan velerlei schenken’. In den huiselijken kring bleven wij nog een poosje praten; waarna ik naar Den Haag terugkeerde.
G.H. PANNEKOEK Jr. |
|