Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAnita LoosGa naar voetnoot1)IS het eigenlijk wel noodig over deze schrijfster en hare boeken nog iets te zeggen? Iedereen kent ze, iedereen leest ze, de geschiedenis van deze ‘professional lady’, het meisje ‘met hersens’, dat voor haar ‘opvoeding’ Europa rondreist met haar vriendin Dorothy, en dat gelukkig overal wel heeren vindt, die alleenreizende meisjes willen helpen. Of ook iedereen deze boeken aardig vindt? Ik kan het mij haast niet voorstellen in een land waarin de ‘Malle Gevallen’ van Hans Martin zoo uitbundig worden gewaardeerd. Want er is m.i. een hemelsbreed onderscheid tusschen de grappen en grollen van een Martin en den humor van Anita Loos, al kan moeilijk ontkend worden, dat deze schrijfster de details van haar verhalen niet altijd op de hoogte van den geest harer conceptie heeft kunnen houden en er in deze boekjes, vooral in het tweede, vele plaatsen zijn, waar de humor van een gezochte geestigheid niet zoo heel ver afstaat. Onze ingenomenheid met deze boekjes kan ons dan ook niet verhinderen te wenschen, dat de nog zeer jeugdige schrijfster, die zeker nog anders en beter kan, niet al te lang op hetzelfde chapiter blijve doorgaan. Humor! In den zin voor humor openbaart zich de activiteit der menschelijke rede. Een dier kent den humor niet, omdat voor een dier de redelijke samen- | |
[pagina 200]
| |
hang der wereld verborgen blijft. Een dier beweegt zich temidden der verschijnselen in volle gerustheid en het aanvaardt elken toevalligen samenhang als den natuurlijken. Anders de mensch. Weliswaar kent ook hij tot op zekere hoogte de gerustheid van het
Dus ging ik in Weenen naar dien mijnheer, genaamd Prof. Froyd
dier en neemt hij voor zijn levenspractijk genoegen met elken samenhang die hem kan dienen. Maar dan opeens, onverwacht, treft hem in dien samenhang een fout, het is of er opeens iets in die nette, ordelijke wereld op zijn kop gaat staan; het naïef realisme zijner voorstelling (deze werkhypothese van den geest) maakt plotseling plaats voor een acute doorbraak van de rede. En hij schiet in den lach zooals een ander in den hoest schiet. De rede kan bij den humor niet uitgeschakeld worden. Zonder de activiteit van de Idee, die plotseling haar intrede doet in den chaos der bloote verschijnselen, als Beethoven tusschen het zinloos gejengel van draaimolenorgels, is geen humor mogelijk. Op het platte vlak van de naïef realistische wereld-aanschouwing leiden de onvoorbereide tegenstellingen hoogstens tot grappigheid. Als brooddronken studenten een lamp uit het raam gooien van een derde verdieping en de menschen lachen, dan lachen zij als naïef realisten om een grap. De tegenstelling is hier niet absoluut, maar relatief. Want al hoort een kamerlamp als regel in een kamer te hangen - er is geen enkele reden waarom ze niet soms op de straat zou hooren. Vele lampen toch zijn zóó leelijk, dat men ze wel dagelijks uit het raam zou kunnen gooien. Er bestaat dan ook nimmer humor zonder wijsheid, en aangezien de minste menschen voor de wijsheid toegankelijk zijn, is de zin voor humor schaarsch. Hiermede is nog niet gezegd, dat iedere wijsgeer nu ook zin voor humor zou hebben. Er zijn andere vitale elementen die hier hun woordje meespreken; wij gaan daar nu maar niet verder op in. Anita Loos zou niet de Kritik der reinen Vernunft hebben kunnen schrijven, en Kant zou zich met het ondeugend schrijfstertje waarschijnlijk weinig op zijn gemak hebben gevoeld; - maar in beiden was de rede actief, zij het op zeer verschillende wijze.
* * *
Na deze voor de beide luchtige boekjes misschien wat zwaarwichtig lijkende inleiding een enkel woord over die boekjes-zelf, in hun nederlandsche vertaling. Het eerste deeltje las ik eerst in het Engelsch en daarna in de vertaling van Mevr. Bolkestein. Het komt mij voor, dat over 't algemeen de vertaalster goed werk heeft geleverd. Natuurlijk moesten enkele fijne details verloren gaan; woordspelingen dienden hier en daar aan den voet van de bladzijde te worden verklaard, waardoor ze als woordspeling feitelijk hun uitwerking misten. Maar Mevr. Bolkestein heeft den geest van Anita Loos begrepen en dat was, zoo ergens, hier zeker het allervoornaamste. De ‘intieme’ illustraties van Ralph Barton zijn in de nederlandsche uitgave gereproduceerd. Door kenners hoorde ik ze als meesterlijk roemen, en inderdaad, ook een leek kan wel zien dat ze kostelijk zijn, geheel ‘in stijl’. ‘Waarom geen Brunetten?’ verschijnt in de hollandsche uitgave vóórdat de amerikaansche boekuitgave het licht heeft gezien. Lorelei is, zooals de lezers van het eerste boekje weten, inmiddels getrouwd; zij verwacht zelfs ‘een kleine vreemdeling’ en voelt zich onderdehand ‘letterkundig’ geworden. Dus schrijft ze opnieuw een dagboek, of liever, zij gaat ‘het dagboek van Dorothy vertellen’ en wel om deze reden, ‘dat Dorothy's leven altijd vol geweest is van een groot gebrek aan idealen en weggegooide kansen’. Ze komt, meent Lorelei, dan ook nog eens slecht aan haar eind, ‘wat een groote zedeles moet zijn voor meisjes’. | |
[pagina 201]
| |
Wij krijgen 't verhaal van Dorothy's intree in een Specialiteiten Theater, van Dorothy's huwelijk met een saxophoonspeler en haar wanhopige pogingen om van dien man weer los te komen. En daartusschendoor vertelt Lorelei dan over zichzelf, omdat ‘hoe meer ik schijn te vertellen over het leven van Dorothy, hoe meer ik schijn te vinden dat ik tegelijkertijd beter meer over mijn leven kan vertellen. Omdat, als ik alleen vertel wat Dorothy gedaan heeft, dat een boek zou worden dat heel ruw is, waar alleen heeren heel graag over zouden lezen. Maar als ik altijd ook wat vertel over wat ik doe, dan zou het leerzamer zijn voor al de meisjes’. Ik woonde eens een gesprek bij over de vraag, of Anita Loos' heldin naïef moet heeten of geraffineerd? Er waren er die tot de laatste meening neigden, maar het komt mij voor dat zij dan dit werk verkeerd begrijpen en den humor ervan op een te laag plan brengen. Zeker, deze ‘professional lady’ is geraffineerd (b.v. in het afzetten van de mannen) maar zij is het in hare naïeveteit en niet omgekeerd. Het ligt bovendien voor de hand dat wij in deze Lorelei geen wezen-van-vleesch-en-bloed moeten trachten te zien; ook dat zou het karakter van dezen humor veranderen, en het is bovendien een hopeloos ondernemen. Een levend mensch wordt Lorelei nooit. Het sexueele vraagstuk bestaat b.v. niet voor deze vrouw, die geen mannen, alleen heeren kent; de zinspelingen op dingen die een boek minder netjes plegen te maken ontbreken zoo goed als geheel. Dorothy werd smoor verliefd op haar danseur in de Zig-zag club
Wat is Lorelei dan wèl? Misschien mogen wij ook weer niet zeggen dat zij een symbool is, een symbool b.v. van de in haar naïeveteit zichzelve altijd weer met mooie leuzen voor het lapje houdende menschheid. Mij dunkt ik zie, als ik naar Anita Loos' portret kijk, een spottend krulletje in haar lippen, nu ik daarmee aankom: een symbool! En niettemin... Zie, er moet toch een punt zijn waar deze humor de wijsheid raakt.
Anita Loos
Stel u eens voor, dat Lorelei en haar vriendin door haar beschermer-knoopenfabrikant niet van Londen rechtstreeks naar midden-Europa waren gezonden, maar b.v. naar Amsterdam. Hoe zou Lorelei dan vertellen over wat ze daar zoo al zag en opmerkte? Ik stel mij iets als het volgende voor. Lorelei heeft in het Ritz-hotel daar ter plaatse zich door een hollandschen vriend wat uit de hollandsche nieuwsbladen en tijdschriften laten vertalen en ook zoo het een en ander van hetgeen 's avonds in de conversatiezaal door bezoekers uit de provincie besproken wordt. Zouden we in haar dagboek dan b.v. niet het volgende kunnen vinden? ‘In Nederland, dat het land is van de kazen en de harembroeken, schijnt het dat een strijd is losgebarsten tusschen de geleerde letterkundigen over of een slang in vroeger tijden gesproken heeft of niet. Dus zegt Dorothy, als een slang gesproken kan hebben kan evengoed de groenboer op den hoek morgen Romeinsch praten. Maar ik zeg dat Dorothy altijd al haar tijd gebruikt met te toonen dat zij geen eerbied kent en geen beschaving en dat een slang natuurlijk spreken kan als zooveel vrome letterkundigen zeggen dat het kan en geschreven staat van een tijd die zooveel beter was dan waarin meisjes als ik en Dorothy moeten leven. Dus schijnt het, dat er ook een boek verschenen is, dat heel slecht is, niet veel anders dan porgo- | |
[pagina 202]
| |
nafrie, zooals de Franschen zeggen, en er wordt heel veel op die letterkundige dame gescholden. Dorothy zegt, zij zou niet graag aan allen de kost geven, die het boek lezen om er daarna op te kunnen schelden. Daar ziet men uit wat ik altijd gezegd heb, dat een meisje als Dorothy geen zeden heeft en eigenlijk niet weet wat zeden zijn. Maar een meisje als ik vindt, dat in de boeken de zeden moeten staan die de menschen niet doen, en ik zelf vind mij altijd veel verbeterd als ik een boek gelezen heb, en ik zou eigenlijk dag en nacht boeken om mij heen moeten hebben om mij te verbeteren. Zoodat ik maar zeggen wil, dat ik denk dat de letterkundigen veel te hoog staan om in de boeken te zetten, practisch gesproken, wat de menschen doen...’ Hoe meer ik er over denk, des te meer ben ik geneigd te gelooven, dat Anita Loos, het meisje met haar wilden haarbos, een ver achternichtje zijn moet van Cervantes, Erasmus, Charles de Coster en nog zoo'n paar dergelijke lieden. Over den oceaan wuif ik haar een zilten groet toe!
G.v.E. |
|