werken, alles wat ik doe, zeg, zelfs denk en verlang, kost geld. Hopeloos veel geld.
Nu wilt u misschien weten, wat mijn voornaamste ergernissen zijn: drukfouten en vetvlekken. Dat behoeft geen verder commentaar. Hoever de slavernij aan eerstgenoemde kan gaan, moge u intusschen hieruit blijken, dat ik in den eersten Telegraaf-tijd, toen ik nog wel eens een enkele maal een ‘goed’ stuk in die krant schreef (journalistiek is een levensgevaarlijke narcose voor al wie schrijft!), soms tot half drie op de nachtredactie omhing ... om maar zèlf mijn drukproeven te kunnen corrigeeren. Ook dàt sterft natuurlijk uit in zoo'n milieu, en eerst dàn begin je ‘Redaktionsfähig’ te worden.
Mijn liefste bezigheid? Reizen (naast schrijven en studeeren)! Waar ik me het best ‘op mijn plaats’ voel, waar mijn fantasie en denkvermogen het gemakkelijkst functioneeren? In een D-trein, vóóruit-rooken-aan het-raam, of in den spijswagen. Met het rythme van de wielen gaat mijn gedachten-vlucht onmiddellijk een hartstochtelijken wedloop aan. Het wisselende landschap achter de breede spiegelruiten, de internationale sfeer van: ruimte, verwachting, gemakkelijke manieren en verre horizonten, prikkelen mijn fantasie als niets anders.
Waar ik het liefste woon? Parijs leerde ik pas kennen de derde of vierde maal, dat ik er was: mèt mijn vrouw. Tevoren had ik het blijkbaar, gelijk de vele anderen, slechts aan den buitenkant getracht te... forceeren. Toen ik er met háár woonde en we dus een eigen, werkelijk leven hadden, dat zich in het geheel diende te voegen, sloot de grandiose (schoon zéér ‘ouwerwetsche’) geest van de stad zich vanzelf voor ons open. Stockholm is mij bijgebleven als uiterst gaaf en koel: een villapark op donkergroene rotsen aan hemels-blauw water. In Lissabon, met z'n heupwiegende vruchten-verkoopsters in haar bonte sjawls, z'n palmen en okeren zeilscheepjes, speelde ik voor het eerst heuschelijk roulette. München vond ik vervelend van braafheid en bonhomie. Z'n overstelpende musea missen het tegenwicht van de lokkende ‘zonde’: de spanning, die aan een metropool leven schenkt. Genève vonden we nog netter en vergeestelijkter dan Holland zèlf, maar het Lac Léman is een droom. Van Italië genoot ik vooral door de oogen van mijn vrouw. In 't Oosten bewonderde ik in 't bijzonder Singapore, waar ik langen tijd (in groote armoede: de beste gids tot aller steden verborgenheid!) leefde; in onze eigen Archipel: Djokja. De locale kleur is hier blauw en bruin (van de batiks), waartegen de koraal-roode tulbanden van des Sultans hofhouding wondermooi contrasteeren. Oude gebouwen en oude waringins, statige ernst en een gespannen atmosfeer. Als Java ooit weer tot zelfstandigheid komt, zal het uit dit oude centrum zijn van het keizerlijk Mataram. Het liefst woon ik intusschen in de Londensche nevelen of den Amsterdamschen motregen. Het zou te ver voeren, de oorzaken van deze onuitroeibare
voorliefde hier te analyseeren.
Wat, vervolgens, mijn hoogste ideaal is? Een gelukkig huwelijk. Vandaar wellicht, dat ik het mijn vrouwtje zoo verschrikkelijk lastig maak. Elk vooropgezet ideaal wordt nu eenmaal in de praktijk bij voorkeur zijn vloekwaardige tegendeeligheid. Ik kan er echter weinig aan doen, dat ik desondanks het evangelie voor de naaste toekomst als dat der bewuste twee-eenheid, van de ‘liefde van twee’ zie. Vandaar de echtscheidings-furie en derzelver polemieken. Geheel in tegenspraak met het axioma van den vereerden Keyserling, dat ‘de eerste voorwaarde voor een modern harmonisch huwelijk een zekere “Distanz” tusschen de beide componenten’ is, geloof ik, dat die unie niet nauw en volkomen genoeg kan zijn, als zijnde de cel van alle toekomstig cultureel en maatschappelijk leven. Geen waarlijk groot en belangrijk werk kan m.i. worden volbracht, dan op de basis der ‘liefde tot de(n) Ander’. Het wordt dan als een opdracht aan God, in den eenigen Tempel, die ons, godsdienstloozen, overblijft: het wezen van onze Liefste.
Politiek? Laat mij u mogen verwijzen naar den aanhef van deze confessie. Toen ik nog ‘kapitalist’ was, was ik vurig rood, werkte zelfs mee aan de ‘Tribune’. U kent de leuzen, waaronder men zooiets doet. Toen ik later, uit geldelijke noodzaak, in het ‘Amsterdamsch Tehuis voor Arbeiders’ woonde, midden tusschen de ‘bewuste proletariërs’ en de als heer vermomde handwerkslieden, schreef ik mijn veel-gesmade artikelen (in ‘Het Vaderland’): ‘Sint Proletarius’. Wéér later, in de Soerabajasche socie-teitsen groot-goksfeer, was ik weer heftig ‘bolsjewiek’.
Wat ik er op het oogenblik van denk? Als overgangsstadium zie ik ongetwijfeld de ‘dictatuur’. Die is slechts rationeel in handen van één, sterke figuur, en als zoodanig is het régime van Mussolini mij sympathieker dan dat der Sowjets, want eerlijker. De laatsten geven toch slechts aan datgene, wat in wezen evenmin iets anders was dan de heerschappij van Eén (of van zeer enkelen), een anderen schijn, waarachter zich slechts eigenbaat verschuilt: een troepje machtswellustelingen, dat zich als weegluizen aan de gouden torens van het Kremlin zuigt. Dictatuur kan slechts dienen tot herstel van orde. En als die uiteindelijke ‘orde’ lijkt me de huidige constitutioneele monarchie, met een zekere hegemonie van het intellekt, en een minimum-zwam-kans voor het parlement, de aanlokkelijkste. De wereld is hiërarchisch in het groot en in détail. In de natuur heerscht de sterkste, de vernuftigste, of de vorst ‘bij de gratie’ (de bijenkorf), en in de menschenwereld is het niet anders. Zoomin als ‘men’ in de natuur