Den Gulden Winckel. Jaargang 26
(1927)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDuitsche letterenTien jaren Malik-VerlagTOEN in den zomer van 1916 Wieland Herzfelde naar Berlijn gekomen was - plotseling - met het fanatieke idee voortaan niet alleen verzen te schrijven, maar ook een uitgeverij te stichten die een der meest belangrijke van geheel Duitschland worden moest, ontmoette hij - hoe kon het ook anders - in het Rumänisches Café Franz Jung, die toen natuurlijk nog niet naar Rusland getrokken was en dus ook nog geen schip had ‘gedwongen’ hem naar Leningrad te brengen. Hij zette Franz Jung zijn plannen uiteen met een tijdschrift te beginnen, en deze bouwde de volgende theorie op: Man teile den Herstellungspreis der Bücher durch fünf und dies ergibt den Ladenpreis. Dann gibt man das Blatt gratis an StilkeGa naar voetnoot1), was einen vollkommenen Verkauf der Auflage garantiert. Der Ueberschuss wird versoffen. Inderdaad is de Malik-Verlag met een tijdschrift, dat zeer onregelmatig verscheen, begonnen en heeft Herzfelde eerst veel later geleerd, dat er zooiets als boekhouding bestond. Hij noemde zijn uitgeverij ‘Malik-Verlag’, omdat ze - toevallig - den roman ‘Der Malik’ van Else Lasker Schüler (‘dem blauen Reiter Franz Marc gewidmet’) in afleveringen publiceerde en een neutralen naam noodig had om aan de opmerkzame blikken van de censuur, die in dien tijd zeer streng was, te ontkomen. Gelukt is dit echter niet, want reeds in October 1917 werd het blad door generaal von Kessel, die er lucht van had gekregen, dat het blad méér was dan enkel een literair maandblad en dat zich hier een sterke groep revolutionaire jonge kunstenaars had vereenigd, die een vernietigende kritiek op den bestaanden politieken toestand uitoefenden, verboden. Men moest dus een ander middel vinden om de ideeën der groep te verbreiden. George Grosz, Franz Jung, John Heartfield, Mynona, Theodor Däubler, Hülsenbeck, Hausmann en enkele anderen gaven dus thans een prospectus voor een Groszmap uit, dat in werkelijkheid eigenlijk een voortzetting van het verboden tijdschrift was. Wieland Herzfelde - die van het begin af de leider was - was ondertusschen op verzoek van den censor naar het front gezonden, doch bleef in leven en wist spoedig een soort ‘zakenverlof’ te krijgen.
Wieland Herzfelde
Ondanks al deze moeilijkheden groeide de Malik-Verlag. Oorspronkelijk huisde hij in Südende in het atelier van Herzfelde, later op een vijfde verdieping aan den Kurfürstendamm - geheel aan het eind. Wanneer men deze uitgeverij bezocht, de beide leiders Herzfelde en zijn broer John Heartfield in hun Schillerhemden aan het werk zag, voelde men dat ditandere uitgevers waren dan men meestal ontmoette - dat deze menschen andere boeken zouden brengen. Er was iets van het nieuwe Rusland in hen en van het Amerika van Jack London tevens. Geld - kapitaal - was er in deze jaren bijna niet. Hoe vaak moesten ze niet naar de drukkerij loopen, daar het geld voor de electrische of een autobus ontbrak. Een afgeschut deel van een atelier - waar ook George Grosz werkte en sliep - was oorspronkelijk de ruimte, waarover men beschikte. Daar - in deze kleine omgeving is de Malik-Verlag begonnen. Hoe geestig herdacht Wieland Herzfelde onlangs in een rede dezen tijd - wijdde hij eenige woorden van dank aan de vrouwelijke postbeambte te Halensee, die den uitgever crediet gaf, wanneer hij niet het noodige geld had om zijn brieven te frankeeren - en een juffrouw uit een bakkerij, die hem maandelijks brood gaf tegen goede beloften. Herzfelde weet ook thans nog niet hoe ten slotte de werken, die men wilde uitgeven, tóch verschenen, hoewel men geen kapitaal bezat. Ze verschenen echter en vestigden de aandacht op zich. Ook de teekeningen van George Grosz, die de Malik-Verlag in mappen uitgaf, deden van zich spreken. Het zal steeds de historische verdienste van deze uitgeverij blijven, de aandacht op Grosz te hebben gevestigd. Ondertusschen hadden ook te Berlijn enkele vooruitstrevende kunstenaars het Dadaisme gebracht. Men mag het Duitsche dadaisme, Grosz en ook Hülsenbeck hebben er onlangs nog op gewezen, vooral niet verwarren met het dadaisme, dat in Zürich (Ball, Arp) en in Parijs (Picabia) hoogtij vierde. ‘Diese deutsche Dada-Bewegung’, schreef George Grosz, ‘hatte ihre Wurzeln in der Erkenntnis, die manchen Kameraden und auch mir gleichzeitig kam, dass es vollendeter Unsinn war, zu glauben, der Geist oder irgendwelche Geistige regierten die Welt. Goethe im Trommelfeuer, Nietzsche im Tornister, Jesus im Schützengraben - da gab es immer noch Leute, die Geist und Kunst für eine selbständige Macht hielten’. Hoe was het steeds het streven der Duitsche dadaïsten alle -ismen te vernietigen. ‘Was taten die Dadaïsten? Sie sagten es, es ist egal, ob man irgend ein Gepuste von sich gibt oder ein Sonnet von Petrarca, Shakespeare oder Rilke, ob man Stiefelabsätze vergoldet oder Madonnen schnitzt: geschossen wird doch, gewuchert wird doch, gehungert wird doch, gelogen wird doch; wozu die ganze | |
[pagina 135]
| |
Kunst’ (Grosz). Herinnert men zich uit 1918 deze affiches te Berlijn: ‘Athlet gesucht zur Bewachung einer Kunstausstellung’ - affiches door Herzfelde verspreid? Natuurlijk was Malik dadaistisch. Het organiseerde de eerste groote dadaïstische tentoonstelling te Berlijn. Hier verveelde het publiek zich niet - behoefde het geen geveinsde belangstelling te toonen - het tierde - vloekte - raasde. In dezen tijd ook verschenen nieuwe tijdschriften, die dan even spoedig weer verdwenen: ‘Die Pleite’, ‘Der Gegner’, ‘Ecce Homo’ en vooral ‘Jedermann sein eigener Fussball’. Ik herinner me een reclameoptocht, waarin op een wagen het een of andere gehuurde orkest van een kegelvereeniging meereed, dat allerlei vaderlandsche liederen speelde - de meest nationale wijzen die men zich denken kan. De dekken van de paarden der verschillende reclamewagens, die hierop volgden, droegen in groote letters de namen der verkrijgbare dadaïstische brochures. Het orkest speelde meestal: ‘Ich bin ein Preusse, kennt ihr meine Farben’, terwijl direct achter deze wagens de meest revolutionaire jonge kunstenaars van Berlijn liepen: Hülsenbeck, Heartfield, Grosz, Walter Mehring, Franz Jung e.a., die den voorbijgangers de brochures te koop aanboden. Bij de Alexanderplatz werd de optocht door bereden politie tot omkeeren gedwongen - bij de Potsdamer Platz waren alle meegebrachte brochures en tijdschriften verkocht, doch de uitgever Herzfelde door de soldaten van Noske - het was in 1918 - gevangen genomen. Vier weken gevangenisstraf en een verbod voor het verder laten verschijnen van ‘Die Pleite’ en ‘Der Gegner’ waren het gevolg. Men leze in zijn brochure ‘Schutzhaft’ na, hoe gaarne deze Noske-officieren ook Herzfelde hadden gefusilleerd of ‘auf der Flucht erschossen’ - als Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Landauer en zoovele anderen. Hij bracht er echter het leven af, doch werd, na zijn vier weken gevangenisstraf te hebben uitgezeten, wederom naar het front gezonden. De bekende politicus en literator Graaf Harry Kessler wist echter na eenige maanden gedaan te krijgen, dat hij weer naar Berlijn kon terugkeeren. Nadat het Duitsche dadaïsme zijn doel - zichzelf te vernietigen - bereikt had, begonnen Herzfelde en Heartfield ernstige werken uit te geven, waardoor ze spoedig een grooten invloed uitoefenden. De eerste mappen van George Grosz verschenen, de romans van Upton Sinclair, John dos Passos, Franz Jung en Leonhard Frank - publicistische werken van Leo Lania en werken van Gumbel over de Duitsche justitie. Plotseling bleek Herzfelde een goed zakenman. Hij haalde Julian Gumpertz als compagnon in de zaak, die - vooral in inflatietijd - het kapitaal der firma aanmerkelijk wist te vergrooten. Tot in 1924 - na de inflatie - Gumpertz hem als compagnon verliet en wederom een crisis dreigde. Reeds deed het gerucht de ronde, dat ook het Malik-Verlag failliet was. Wederom moest Herzfelde er aan denken, wat hij eerst moest doen; eten of postzegels koopen om zijn correspondentie aan den gang te houden. Hij hield echter stand en langzaam geraakte het Malik-Verlag opnieuw tot bloei. Men slaagde er in Gorki over te halen zijn geheele oeuvre uitsluitend bij het Malik-Verlag te laten verschijnen - verwierf tallooze jonge Russen: Babel (met zijn ‘Geschichten aus Odessa’ en Budjonny's Reiterarmee), Fedin, Ehrenburg, terwijl ook de beste vrouwelijke Russische auteurs hun werken hier lieten verschijnen: Alexandra Kollantai, Lydia Seiffulina, Mariette Schaginian; ook Wera Figner's memoires (die hier besproken werden) verschenen er. Het is steeds, in al de tien jaren van hun bestaan, hun voornaamste verdienste geweest, boeken uit te geven, waarvoor in Duitschland moeilijk een andere uitgever te vinden zou zijn geweest. Ze zijn in deze tien jaren een naamlooze vennootschap en ernstige zakenmenschen geworden, doch behooren tevens nog altijd - en hier schuilt zeker niet hun geringste verdienste - tot de moedigste en meest avontuurlijke der uitgevers. Glück auf - Herzfelde Wieland! NICO ROST |
|