Joodsche letteren
Achad Haäm
ACHAD HAÄM vierde eenigen tijd geleden zijn zeventigsten verjaardag en heel de Joodsche wereld huldigde hem. Wij konden lezen, hoe de bond van Joodsche schrijvers in Palestina geld bijeenbracht om een ‘Achad Haämfonds’ te stichten, dat dienen zal om er de uitgave van Hebreeuwsche letterkundige werken mede te bekostigen. En toch, menigeen in Nederland zal zich afvragen: Wie is dat, Achad Haäm?
En van hen, die den naam Achad Haäm wel kennen, zijn er velen, die niet weten wie hij was, waar hij leefde, òf hij nog leeft. Want zooals veel oude groote menschen, heeft hij moeten beleven dat het legendarische in hem de overhand krijgt over de werkelijkheid; dat men, als men ‘Achad Haäm’ zegt, meer aan een naam, aan een stelsel, aan een roem dan aan een mensch denkt. Trouwens, zelf vindt hij de ‘volksvoorstelling’ aangaande een mensch belangrijker dan de werkelijkheid, zooals hij het eens in een opstel over Mozes uitdrukte.
‘Achad Haäm’ is een Hebreeuwsch woord, dat ‘één uit het volk’ beteekent, en het was onder dat pseudoniem, dat Ascher Ginzberg (geboren 1856) zijn talrijke geschriften de wereld instuurde, die diep in het Joodsch cultureele leven inwerkten, op velerlei gebied: literatuur, politiek, economie, philosophie en godsdienst.
Achad Haäm ontving een streng godsdienstige opvoeding - zijn ouders waren Chassidim - en vervolgde later zijn studie in West-Europa, waar vooral de Engelsche philosophie hem aantrok. Uit zijn oeuvre spreekt dan ook een zeer ruime ontwikkeling, een belezenheid zoowel in Joodsche literatuur, als in die der West-Europeesche cultuurvolkeren.
Reeds jong voelde zich deze man tot de Palestinabeweging aangetrokken, die men de ‘chowewé-Zion’, de vrienden van Zion, noemde; Russische Joden, die comité's gevormd hadden, welke de vestiging in het oude vaderland bevorderen moesten. In dien tijd en later woonde hij in Odessa, één der weinige centra van verlicht-Joodsch leven in het Oosten, waar een kring van groote literatoren, de hervormers van de Joodsche letterkunde als Mendale Mocher Sefarim, Chajim Nachmann Bialik en anderen, zich vormde.
Het was in het Hebreeuwsche tijdschrift ‘hamelits’, dat deze ‘één uit het volk’ zijn artikel als een pijl in de openbare meening schoot, waarin hij het beleid van de ‘chowewé-Zion’ critiseerde, en dat tot titel had het sindsdien beroemd geworden woord ‘lò ze hadereg’ - ‘niet deze is de weg’. Dikwijls kan het eerste woord embleem zijn voor heel een leven. ‘Niet deze is de weg’, heeft hij herhaaldelijk geroepen en tegen velerlei kampen: reactionnairen, orthodoxen, politieke Zionisten en nationalisten, die als de historicus S. Dubnow Palestina niet noodig achtten voor nationale ontplooiïng. En ook steeds heeft hij gewezen hoe het wèl moest.
Hij is de groote criticus en ‘reglementator’ der Joodsche renaissance en van den Joodschen Parnassus. Merkwaardigerwijze schijnt een geheel afzonderlijk artistiek leven bij de Joden niet mogelijk te zijn en is Achad Haäm, één der grootste vernieuwers der Hebreeuwsche taal, een wetgever der taal, ook weer een wetgever van het volk... En of wij deze eenheid van leven, deze ongescheidenheid van levensorden moeten waardeeren of betreuren, ik weet het niet.
Wijl hij criticus en wetgever is, een Joodsche Boileau, is zijn werk voor een groot deel polemisch en boeit het door zijn scherpte van argumenteering - zijn ontzenuwing van de redenen der tegenpartij door analyse dier redenen tot in de kleinste onderdeelen, waarop ondeugdelijkverklaring en verwerping van de geanaliseerde onderdeelen en daarop van het geheel, volgt.
En het boeit door het rijke Hebreeuwsch, de levendige, steeds afwisselende wendingen der zinnen, die soms klein en pittig zijn, en dan lange perioden met golving van hoofdzinnen en bijzinnen. Maar romantiek, losheid en fantasie is afwezig in dit werk van een strenge en een rechtvaardige, die meer de poëzie der regelmaat en der logische verhoudingen begrijpt dan die der verbeelding. En zijn wanbegrip voor schoone letterkunde, die hij laag acht, is één der weinige excessen, waaraan die anders zoo zichzelf tot begrip en matiging dwingende geest zich schuldig maakte. Veel goedwillende jongeren stootte hij hierdoor af, maar gunstig werkte het tegen flodderliteratoren, die hun poëtische zeepbellen voor ballonnen wilden doen doorgaan.
Achad Haäms voornaamste geschriften zijn verzameld in het vierdeelige werk ‘Al peraschat Deragim’, verschenen bij het Jüdischer Verlag, Berlijn, dat ook een Duitsche vertaling heeft uitgegeven onder den titel ‘Am Scheidewege’.
In dien bundel vinden we tal van bekend geworden geschriften, zooals b.v. het opstel dat zich keert tegen de opvattingen, die Nietzsche van den ‘Uebermensch’ koesterde, waarin Achad Haäm het moreele ideaal van den Joodschen ‘Uebermensch’ verkondigt. Als bijna in al zijn werken houdt hij ook hier den Joden voor, algemeen menschelijke idealen te volgen, maar deze een nationalen