hier enkel wijzen op het feit dat de vreemdheid van bedoeld dualisme zeer goed wordt gekarakteriseerd door den persoon dien de heer Claudel zich tot meester heeft gekozen. Hij erkent als meester een der meest schitterende, maar op geestelijk gebied een der meest anarchistische geesten der negentiende eeuw, met name den dichter Arthur Rimbaud. Dit is des te vreemder daar de heer Claudel onder de hedendaagsche schrijvers een der weinigen is, die, zooniet in gansch een werk, dan toch in sommige fragmenten, de zuiver-klassieke kunstopvatting benadert. De oorzaak van deze afwijking is niet zoo gemakkelijk te ontdekken. Misschien kan eene poging om den geest van zijn werk te verklaren, zooals die duidelijk - ofschoon onvolledig - uit de thans verzamelde fragmenten spreekt, die moeilijke vraag eenigszins toelichten. Het werk van den heer P. Claudel bestaat uit tooneelstukken, gedichten en philosophische overwegingen. In deze diverse genres ontmoeten wij zeer mooie, en zelfs buitengewone werken, naast andere waarvan wij noch den verborgen zin, noch de geheimzinnige beeldspraak begrijpen. Dit is vooral het geval in zijn eerste tooneelstukken Tête d'Or en La Ville. Daartegenover staan tooneelwerken als L'Annonce faite à Marie, dat ettelijke malen werd opgevoerd en wel het meest bekende werk van dezen auteur zal zijn. Ook zijne gedichten zou men aldus in twee categoriën kunnen schikken.
In gansch het werk van den heer Claudel - en dat is een eerste punt dat hij met de klassieken gemeen heeft - is de mensch het centrum, en al zijne boeken zijn niets anders dan een commentaar van den eeuwigen strijd tusschen de menschelijke ziel en de natuur. Het is een confrontatie van twee machten, en men moet dadelijk opmerken dat de auteur de macht van de natuur geenszins onderschat. Er is wellicht geen tweede moderne dichter die een beeld van de natuur gegeven heeft, zoo volledig en zoo treffend als de heer Claudel. Zijne visie heeft soms eene bijbelsche grootheid, en meermalen treffen wij in zijn werk een beeldspraak aan, welke aan die van sommige oude profeten herinnert. Deze dichter leeft waarlijk met en in de natuur met een zichtbaren wellust. Maar deze wellust blijft gezond. Nooit vervalt deze dichter tot de dwaling der romantici, nooit leent hij aan de natuur de stem zijner onrust of onvoldaanheid. Ik geloof niet dat men bij andere dichters uit de verleden eeuw, behalve bij Maurice de Guérin, een dergelijke houding tegenover de natuur aantreft. Meermalen heeft men dan ook, naar aanleiding van Claudel's werk, van pantheïsme gesproken.
Men zou kunnen meenen dat dit innig samenleven met de natuur in strijd is met zijn uitgesproken spiritualisme. Die tegenstrijdigheid is slechts schijn. Ter vergelijking zou men kunnen wijzen op Salomo's hooglied, een der meest ideëele en tegelijk een der meest zinnelijke poëmen van alle tijden. De geest van zulk een gedicht brengt ons in de atmosfeer van het werk van den auteur van l'Otage en doet ons tevens de essentieele tekortkomingen van Claudel's kunst ontdekken. Het voornaamste gebrek is het gemis aan evenwicht tusschen de gedachte en den vorm waarin zij is vervat.
De heer Claudel beweegt zich in een gedachtenatmosfeer die eigen is aan de Westersche beschaving. Maar de vorm dien hij gebruikt is dit niet. Men zou kunnen zeggen dat hij een Fransch denker en dichter is die zich uitspreekt in een Oosterschen vorm.
Zoo is het mogelijk dat gedachten en gevoelens, waarmede wij door eeuwenoude traditie zijn vertrouwd, in den door den dichter gekozen vorm vreemd en soms onkennelijk zijn geworden. Daarbij komt nog dat de gedachten en gevoelens vaak tot de uiterste grenzen gecondenseerd zijn en hun onderling verband niet meer duidelijk is. Gelukkig is dit niet altijd het geval, en soms is de lyriek van dezen dichter van een kristalheldere zuiverheid.
Zooals zij is, geeft deze bloemlezing een vrij juist beeld van het oeuvre van dezen grooten kunstenaar.
J. VAN NIJLEN