| |
Boekenschouw
Oorspronkelijke werken
Herman Middendorp. Het mysterie van den hollen weg. - Uitgevers-Maatschappij Prometheus, Amsterdam. (119 blz.). f 1. -; geb. f 1.50
De oorspronkelijke detective-romans zijn tegenwoordig vrij talrijk: naast die van Ivans hebben wij in den laatsten tijd die van Herman Middendorp. Hoewel deze speurders-verhalen zeker niet behoeven onder te doen voor veel onbenullige vertaalde werkjes in dit genre, kunnen we toch met den besten wil van deze soort detective-verhalen niet anders zeggen dan dat het ‘alles één pot nat’ is. Hoe zelden wordt de misdaad op een werkelijk interessante, scherpzinnige manier ontdekt - en de psychologische verklaringen waarom er juist zóó en niet anders door den misdadiger of door den speurder wordt gehandeld, ontbreken meestal geheel. Hoeveel fijner is Conan Doyle, om Poe maar niet te noemen en vele andere moderne Engelsche schrijvers. ‘Het mysterie van den hollen weg’ begint al dadelijk veelbelovend. De auteur (het boekje is natuurlijk in de 1e pers. geschreven) gaat logeeren bij een jongmensch dat hij slechts zeer oppervlakkig kent, en dat een oud kasteel bewoond te Roc St.-Luc in de buurt van Rennes. Een kasteel is bijna onontbeerlijk in deze verhalen, en de verdere benoodigdheden voor de geschiedenis bestaan uit het gezin van den Vicomte d'Ambriéres, waaronder de jonge gastheer, René, een half idiote broer (ook een niet te versmaden opluistering) en twee zusjes, van wie de eene droef, fijngevoelig en ernstig is. Dan speelt een ruwe boschwachter niet een beeldschoone dochter nog een belangrijke rol. Zooals altijd in dit soort verhalen, gebeurt er, juist als de gast-auteur een of twee dagen aanwezig is, moord op moord, zonder eenige voorafgaande aankondiging. Hier vallen eerst de oude Vicomte, dan de schoone Marianne. Pogingen om den schuldige te vinden mislukken, zoodat de hulp wordt ingeroepen
van ‘den’ detective, in dit geval Armand Pinel. Na allerlei kunstige vermommingen en eigenaardige speurderijen weet Pinel de ware schuldige te ontmaskeren wat, gezien de gegevens, die hem tot deze conclusie brachten, niet zoo heel moeilijk moet zijn geweest. Voor de liefhebbers van deze lectuur zullen we de oplossing niet verklappen.
| |
Jeanne Reyneke van Stuwe. Huwelijksvacantie. - L.J. Veen, Amsterdam. (200 blz.) f 2.25; geb. f 2.90
Mevrouw Reyneke van Stuwe slaagt er in maar steeds wat nieuws te verzinnen over haar interessante romanheldinnen. ‘En ze zijn toch wel leuk, hè, met die snoezige beschrijvingen van hoedjes en toiletjes, en allerlei onthulde toiletgeheimpjes, over poudre de riz in bijzondere tint, en hoe je je moet parfumeeren en wat voor sieraden je moet dragen... De geleerde beschrijvingen die er soms instaan sla je natuurlijk over, die hebben met 't verhaal niets te maken...’ Zoo moeten de getrouwe lezeressen van mevrouw R.v.S. wel ongeveer over deze soort van romans denken.
In dezen laatsten roman komen twee personen uit ‘De onbluschbare Vlam’ weer op het tooneel. De excentrieke, wispelturige Carola van Boscate vinden we hier getrouwd met Hugo van Stedem. Natuurlijk is het huwelijk gedeeltelijk een teleurstelling, anders zou het verhaal niet geschreven zijn. Carola heeft een uitstekend ideetje. Ziehier hoe zij haar man van haar plan vertelt. Direct valt de losse, ongedwongen toon van het gesprek u op, wanneer zij meedeelt dat ze een tijd van haar man weg wil gaan, om daarna weer opnieuw samen ‘waanzinnig’ gelukkig te zijn, zoo vervéélt ze zich.
| |
| |
‘Dan, zei Hugo met inspanning, als alles je verveelt - als ik je verveel in de eerste plaats, is er maar één oplossing. En die oplossing is:
- Een huwelijksvacantie!
- Neen, dat is maar een tijdelijk hulpmiddel. Ik houd van radicale maatregelen, schipperen kan ik niet. Als 't zoo met je gesteld is als je zegt, dan is 't eenige wat er opzit, dat we scheiden.
- En dat wil ik niet, dat wil ik niet, riep zij driftig, ik heb 't je toch gezegd?! Kijk eens, laat ik nog duidelijker zijn. Ik houd van je, veel. Dat staat vast. En dat moet je gelooven, want je kan 't gelooven. Maar... ik ben jong. Dat wil zeggen: ik heb 'n voorraad jeugd die nog uitschuimen moet, die vóór mijn huwelijk nog niet heelemaal is uitgebruist. En dat wil ik inhalen’.
Eindelijk moet Hugo wel toegeven, en Carola gaat nu uitschuimen en uitbruisen in... Rijswijk, waar ze een mode-zaak gaat openen. Ze zal alles zelf maken, van haar eigen rijke garderobe zal ze het grootste deel afstaan voor haar ‘zaak’. Met een paar lappen, een bloem, een stukje tulle weet ze ‘rêves’ van japonnetjes te maken die haar bijna niets, maar den eventueelen klanten véél zullen kosten. Carola's zielige moeder zal meehelpen, 't is bovendien haar huis waar zich alles afspeelt. Het spreekt vanzelf dat de heele zaak mislukt: Carola heeft niet het minste idee van ‘handel’, ze smijt met het geld en is in minder dan geen tijd diep in de schulden, die op allerlei onwaarschijnlijke wijzen weer betaald moeten worden. Dit gedeelte van het verhaal is het aardigste - de ongeloofelijke roekeloosheid, de onverschilligheid van Carola wat betreft geldzaken en de nonchalance waarmee ze hypotheken op een huis neemt, juweelen en sieraden verkoopt om weer wat geld in handen te hebben zijn goed getypeerd. 't Zotste uit het boek is wel de uitvoering van het vogelconcert, waar Carola tenslotte aan gaat meewerken. Twee volle bladzijden worden gevuld met klanknabootsende woorden, die den nachtegalenzang moeten weergeven, zooals:
Fra-a zquo, zquo, zquo, tirrirriri.
De eenige verrassing die het boek brengt is, dat aan 't eind Hugo en Carola wèl in elkaars armen vallen - maar geenszins samen naar huis gaan om waanzinnig gelukkig te zijn. Er zijn nog maar zes maanden om, en Carola schijnt nog maar half te zijn ‘uitgeschuimd’. Eerst moeten we nog den aangekondigden roman ‘Filmster’ doorwerken, om bij de verzoening tegenwoordig te kunnen zijn.
| |
Luc Willink. Film. - Uitg. ‘Boek en Periodiek’. Den Haag. (161 blz.).
Luc Willink vertelt in dit boekje alles en nog wat van de film. Uit het woord vooraf van den schrijver blijkt wat het boekje zijn wil:
‘...(Men) weet op stuk van zaken betrekkelijk weinig van de film af in verhouding tot den reusachtigen omvang van het filmbedrijf, dat - en dit kan niet van elk bedrijf worden getuigd - in al zijn geledingen interessant is. Dit boekje wil eenvoudig een en ander van de film vertellen, zooals het allemaal werkelijk is. Het moet daarin onvolledig zijn, omdat het onderwerp zoo enorm groot is, maar het biedt een overzicht, een algemeenen indruk, geeft verscheidenheid en werd geschreven door iemand die de film een warm hart toedraagt, ofschoon hij niet blind is voor haar fouten’. Hiermee is de bedoeling van den schrijver weergegeven en hij is in zooverre wel geslaagd dat hij aardig een en ander uit filmland weet te vertellen, omtrent filmtechniek, filmregie in verschillende landen en over de bekendste filmacteurs en actrices. Voor menigen film-enthousiast zullen er aardige bijzonderheden omtrent zijn of haar geliefkoosde filmacteur of actrice in te vinden zijn. Nieuwe gezichtspunten of buitengewoon interessante bijzonderheden geeft de schrijver ons niet. Het werkje is geïllustreerd met tal van foto's: portretten van filmacteurs en afbeeldingen van films in wording, toegepaste trucs zooals de opérateur ze ziet en zooals ze op het doek aan 't publiek verschijnen. Vooral van dit laatste soort zijn er een paar alleraardigste plaatjes.
| |
Vertaalde werken
Temple Bailey. Pauweveeren. Vertaling van Truce Esser-Kuylman. - Hollandia-drukkerij, Baarn 1926. (298 blz.) f 2.25; geb. f 2.90
Jerry Chandler is de zoon van een eenvoudigen predikant. Zijn vader is een idealist, een goed mensch, maar onpractisch, zijn moeder is streng en nuchter. Als jongen al had Jerry neiging om te liegen - althans om de zaken anders voor te stellen dan ze waren, mooier, fantastischer. En door deze slechte eigenschap komt Jerry er toe, zijn levensroman te bouwen op het drijfzand van een valsche voorstelling. - Door zijn oom, een farmer in het Westen, wordt hij in staat gesteld te studeeren. Hierdoor komt hij in aanraking met een hem geheel onbekende soort jongelui. Allen hebben geld of doen alsof - ze leven er luchtig en vroolijk op los, en op één van deze jonge menschen, Mimi le Brun, wordt Jerry hopeloos verliefd. Hij is uit een geheel ander milieu, maar door zijn manier van de zaken voor te stellen lijkt het alsof hij heel wat is. Zijn oom Jerry laat hem zijn hoeve in het Westen na, en in zijn zin om alles te verfraaien, maakt Jerry van de eenvoudige hoeve een prachtig paleis. Hij trouwt Mimi in stilte, die heel veel van hem houdt, en samen trekken ze naar 't verre West. En dan komt de ontgoocheling. De hoeve van oom Jerry blijkt een heel bescheiden bezitting, eenzaam gelegen, slecht ingericht en zonder eenig comfort voor de verwende Mimi; maar uit trots wil ze blijven, hoewel het eenvoudige buitenleven haar tegenstaat.
‘Door de duisternis die over me gekomen was, trachtte ik mijn weg terug te vinden tot de woorden van die schoone trouw-ceremonie: “Voor nu en voor de toekomst, hetzij wij rijk zullen zijn of gebrek zullen hebben...” Mimi had die woorden niet gemeend; zij had gezegd, dat ze niet arm kon zijn. En ik, wetende hoe zij er over dacht, had haar overgehaald een valsche belofte af te leggen. Ernstig zei ik: - Ik heb geen recht je te vragen hier te blijven, Mimi... Vannacht heb ik over alles nagedacht. Het is het beste om naar St. Louis terug te keeren...’ Maar Mimi's trots verzet zich daar tegen.
‘Wat denk je, dat ik me daar vertoonen wil? Neen, wij moeten het op de een of andere manier uithouden. Ik zou de gedachte niet kunnen verdragen, dat mijn vrienden wisten hoe ik... voor den gek ben gehouden! Daar had je haar trots! Pauweveeren! Zij dácht niet aan mijn liefde voor haar. Alleen maar aan wat andere menschen zeggen zouden: Andy en Olga en alle anderen. Trots was van meer belang voor haar dan liefde, belangrijker dan iets in de gansche wijde wereld’.
En zoo blijven ze bij elkaar, Jerry en Mimi, en langzamerhand gaat Mimi het gezonde, eenvoudige leven van farmers-vrouw toch waardeeren. Maar het samenleven der beide jonge menschen is alleen voor het uiterlijk goed, vooral wanneer er na het bezoek van ‘Andy’, een vroegeren aanbidder van Mimi, een hevige scéne losbarst. Mimi ziet in Jerry een droomer, een fantast, die van haar ‘de heldin van zijn liefde, de ideale vrouw’ wil maken. En daarvoor voelt ze zich te gewoon menschelijk. - Eerst wanneer Jerry een ongeluk krijgt en daarna weken lang zwaar ziek is, beseft Mimi hóéveel ze van Jerry houdt. En wanneer ze later nog een erfenis krijgen en dus ook de nijpende geldzorgen hen niet meer kwellen, is alles in orde. ‘Mijn vrouw en ik hadden elkaar gevonden en waren vereenigd op een wijze, die niet mogelijk was geweest als we niet beproefd en gelouterd waren
| |
| |
geworden. Wij hadden schouder aan schouder gestreden in den strijd van het leven. En samen zouden we de hoogten bereiken’.
Een frisch boek, dat voor jonge menschen zeker aanbevelenswaardige kwaliteiten heeft.
| |
Edna Ferber. Fanny. Vertaald door T. Landré. - Em. Querido, Amsterdam 1926. (264 blz.). f 2.25; geb. f 2.90
Fanny Brandeis is een Amerikaansch jodinnetje. Haar moeder heeft een grooten winkel in Winnebago, een soort van bazar, waar van alles en nog wat te krijgen is. Wanneer Fanny nog maar een kind is sterft haar vader, en mevrouw Brandeis, een flinke, intelligente vrouw, is genoodzaakt om voor zichzelf en haar twee kinderen, van wie de jongen, Theodoor, zeer muzikaal is, te zorgen. Het eerste gedeelte van het boek speelt zich grootendeels af in Winnebago en vertelt van de krachtsinspanning - de worsteling van mevrouw Brandeis om haar bazar rendabel te maken. Voor den jongen Theodoor, die ‘ontdekt’ wordt door een vioolvirtuoos, moet bovendien nog een dure opleiding bekostigd worden. En daarvoor offeren Fanny en haar moeder zich op. Ze werken en zwoegen; en wanneer Fanny twintig jaar is, sterft mevrouw Brandeis na een hevige longontsteking.
Nu begint eigenlijk Fanny's eigen leven. Na een langen tijd van besluiteloosheid wéét ze wat ze zal doen:
‘Zij zou er zich bovenop werken. Alle talenten die zij bezat, elk voordeeltje, elk stukje weten en elk beetje ondervinding zouden daaraan worden dienstbaar gemaakt; zij wilde iets worden, en zij zou daartoe alles overwinnen. Ras, godsdienst, opleiding, natuurlijke neigingen, zij zou ze alle verloochenen, als ze haar in den weg stonden’.
Fanny wil ‘een vastberaden desnoods harde vrouw’ worden, ‘met scherpen blik, wier godsdienst zou zijn “slagen” en voor wie slagen zou beteekenen geld en een plaats in het leven’. En het gelukt Fanny. Ze krijgt een betrekking bij een reusachtige ‘verzendzaak’, waar ze al gauw door haar gewiekstheid en haar goed verstand een goede positie verovert. Interessant is het om iets over den inwendigen dienst van zoo'n reusachtig bedrijf te hooren. Lees b.v. hoe de ontstellende hoeveelheid pakken iederen dag door het gebouw worden verzonden.
‘Fanny ging de ijzeren trappen af en ging een verdieping lager weer naar de valbaan kijken. Die liep uit op een ijzeren platform, ongeveer twaalf voet boven den vloer; 't leek wel wat op de commandobrug van een schip. Een licht trapje leidde er heen. Fanny ging het trapje op naar het platform, waar zij een meisje vond. Dat meisje keek Fanny even aan, een fractie van een seconde, want haar werk liet haar niet langer tijd. Fanny bleef een poosje naar het meisje kijken en zij begreep de uitdrukking die zij op het gezicht van het kind had gezien. Dat was een smeeken om verlossing. Want dit platform, dat schudde onder het eeuwige vallen van pakken en nog meer pakken en steeds meer pakken, was de maag van het bedrijf van Haynes Cooper. Zestig procent van de vijf-en-veertig-duizend bestellingen per dag gingen door de handen van dit meisje en de meisjes die haar vervingen. Het kwam allemaal weer aan op éen blik van de oogen, en éen beweging van de armen. Die blik, die beweging, zij waren geconcentreerde arbeids-economie. Het zag eruit alsof het ging in een ingespannen opwinding, maar in wezen was het even eenvoudig en regelmatig als het werken van een heimachine’.
Fanny's figuur is goed en scherp geteekend. Zij is wel het type van een jodin, vol handelsflair, gezond verstand, doorzicht onvermoeid en daarbij soms ongeloofelijk sentimenteel en idealistisch.
Het eind van het boek valt eenigszins tegen. Fanny heeft veel teleurstellingen gehad; eerst komt haar broer Theodoor uit Europa, met zijn kindje. Zijn duitsche onbeschaafde vrouw is in Europa gebleven en Fanny hoopt dat Theo in Amerika zal blijven, waar hij veel succes heeft. Maar nadat ze zich heeft uitgesloofd om het Theo en zijn kleine dochtertje naar hun zin te geven, vertrekt hij stilletjes weer naar Duitschland, naar de vrouw die hem omlaag haalt. Op denzelfden dag krijgt Fanny een groote teleurstelling in haar zakenleven, die haar zóó knakt dat ze haar troost zoekt bij een vriend, een jongen idealistischen jood, die in een hut in Estes Park in het Rotsgebergte een natuurleven leidt. Altijd meende Fanny dat ze niet ‘lief kon hebben’, maar opeens merkt ze dat ze niet buiten Clarence Heyl kan, zoodat alles heel knus en gezellig eindigt. Fanny zal zich uit ‘zaken’ terug trekken en haar bijzonder teekentalent productief gaan maken.
Het boek laat zich wel aangenaam lezen en boeit door de levendige beschrijvingen van omgeving en personen, doch is veel meer de conventioneele ‘roman’, met de daarbij behoorende liefdesgeschiedenis, dan de twee vorige boeken van deze schrijfster.
| |
L.M. Montgomery. Emily Bergopwaarts. Uit het Engelsch vertaald door A.E. de Vries. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon. 1926. (432 blz.). geb. f 2.90
De boeken van Montgomery, die meestal allen bij elkaar hooren, hebben een opmerkelijke frischheid. In hun ongekunstelde opgewektheid doen zij sterk aan Alcott denken en evenals Alcotts boeken zijn ook die van Montgomery geschikt voor ‘bakvisschen’. ‘Emily’ is zeker meer een meisjesboek dan een roman, want de heldin is in het begin van het verhaal veertien jaar en aan het eind zeventien jaar. In deze drie jaren wordt ons, gedeeltelijk door de schrijfster, gedeeltelijk door Emily zelf, in haar dagboek verteld hoe Emily naar een soort H.B.S. in Feeksburg ging. Emily heeft neiging tot schrijven, en wanneer wij haar dagboek lezen, is het bijna niet mogelijk aan een veertienjarig kind te denken. Lees haar overpeinzing in de kerk bij een vervelende preek:
‘Waar heeft Dominee Sampson het over? - O, over de wijze maagden. Ik heb een hekel aan de wijze maagden, ik vind dat zij erg zelfzuchtig waren. Zij hadden den dwazen maagden best wat olie kunnen geven. Ik geloof niet dat het Jezus' bedoeling was haar te prijzen, evenmin als den onrechtvaardigen rentmeester - ik geloof, dat hij alleen dwaze menschen wilde waarschuwen niet dwaas en zorgeloos te zijn, omdat wijze zelfzuchtige menschen hen nooit zouden helpen. Ik zou wel eens willen weten of het heel slecht van mij is liever buiten te willen zijn bij die dwaze maagden en haar te helpen en te troosten dan binnen aan 't feestmaal te zitten met de wijze maagden. Het zou ook veel interessanter zijn... Ik moet al die dingen morgen opschrijven in mijn Jimmyboek. Zij zijn zoo boeiend, maar ik schrijf liever over mooie dingen. Doch deze dingen hebben een scherpen geur, die mooie dingen niet schijnen te hebben ...’ Werkelijk, ik geloof niet dat er éen meisje van veertien jaar is dat zulke gedachten heeft en ze zóó uitdrukt. Maar wanneer we deze philosofische neiging en de bijzondere ‘fijnbesnaardheid’ van Emily maar op den koop toe nemen, is het over 't algemeen een alleraardigst boek. De tantes, waar Emily in huis is, vooral tante Ruth, zijn uitstekend getypeerd. Ook Emily's ontwikkeling, die zich ongemerkt voltrekt, is goed geschreven. Maar wèl blijft Emily even fijngevoelig, even eerlijk en even onbedorven als eerst. Zoo slaat ze op 't laatst van het verhaal een prachtig aanbod om mee naar New-York te gaan af, omdat ze de ‘Nieuwe Maan’ niet kan verlaten. ‘Als ik het land dat ik liefheb, verliet, zou er een bron van levend water in mij opdrogen’.
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat mevrouw Montgomery haar eigen ontwikkeling als schrijfster in ‘Emily bergopwaarts’ gegeven heeft. Klaarblijkelijk komt er ook op dit boek een vervolg.
N.v.K.-B. |
|