Den Gulden Winckel. Jaargang 25
(1926)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Nederlandsche ex-librisI HistorieHET verhaal gaat, dat Jozef Israëls bij het lezen van een boek de bladen niet omsloeg, doch uitscheurde. Voorwaar een luchthartige manipulatie, welke moet zijn voortgevloeid uit een bijzonderen psychologischen ondergrond. Zekerheid bestaat, dat de beroemde schilder zich daarbij niet spiegelde aan de middeleeuwen, waarin de boekbezitter wel steeds een precieuze gevoeligheid jegens zijn eigendom betoonde, eene genegenheid, welke bijwijlen tot een koestering groeide. Dit pathos der innigheid vormde een bron van schoonheid, in velerlei zin. In deze dagen, waarin de behoefte aan het mooie boek weder uit den sluimer is gewekt, worden die impulsies des te beter begrepen. Een boek, dat onze liefde won, heeft een stem in ons leven, en nu kan haar geluid zijn als van cello, vedel of rietfluit, het is die stem, welke het aan ons bindt. Dit verheft het reeds tot een persoonlijk voorrecht van bezit. Doch dan treedt nog de vorm aan, waarin schoonheid of wijding ons wordt geboden, de ontroerende gestalte van het typografisch geheel, de voltooiïng. Nu is er de verrukking, om het eigendom in handen te nemen, de vingers te doen glijden langs den ranken rug, de streeling van een onvergetelijk goed. Het boek is, naar verschijning, het voorwerp bij uitnemendheid voor lijdelijke beminnelijkheid, die stralend zich opent, wanneer de mensch haar wezen zoekt. Dat uit stille meditatiën de behoefte voortkwam om er tevens een persoonlijk cachet aan te verleenen, baart geringer verwondering dan de reeks van eindelooze schakeeringen, waarin die drang in sierkunst-producten tot uiting kwam in een aera van ruim drie eeuwen, doch vooral in de laatste vijf decennia. Aan dit persoonlijke merkteeken, het ex-libris, gelijk de internationaal-geijkte benaming luidt, zij deze rubriek gewijd en wel speciaal aan het Nederlandsche, al zijn, bij het overzicht der historie, af en toe excursies buiten onze landspaden onvermijdelijk. Reeds in de zeventiende en achttiende eeuw vóór Chr. ontdekte men voorloopers van het ex-libris. De in Egypte bij opgravingen gevonden manuscripten, gesteld op papyrus antiquarum, de papyrusrollen, bleek men namelijk te hebben gemerkt, al was het met niets meer dan den naam, zonder ornament. Doch vóór de uitvinding der boekdrukkunst beleefde het nog een andere phase. Toen kwamen de bezitskenmerken voor in bandversieringen en titel-miniaturen. Heraldische deviezen, versierde initialen en persoonlijke emblemen gaven als een eindeloos dacapo den familienaam van den eigenaar weer. Het bezit van boeken was in die dagen een voornaam monopolie van adel en geestelijkheid, die ze dan ook gaarne uitdoste met naam, spreuk en ornament. Een begrijpelijke ijdelheid vormde hier de drijfveer, een wellicht rechtmatige trots. En het als een legende verspreide getuigenis, dat het ex-libris is ontstaan uit het streven, om het boek tegen diefstal te beschermen, is slechts een halve waarheid. Verklaarbare hoovaardigheid en ongerepte liefde voor een dierbaar bezit riepen hier wonderen van schoonheid op. In die titel-miniaturen en bandversieringen zetelde dus reeds een eigendomsteeken, een ex-libris, een primitief, zoo men wil, mits niet opgevat in den zin van kunsteloos-eenvoudig. Later kwam daar de beschermings-idee bij. En nu lette men op de voortdurende plaatsverwisseling van dit merk en de daarmee gepaard gaande metamorphose. Het verhuisde na 1450 (uitvinding der drukkunst) | |
[pagina 207]
| |
naar den bovenband. Daartoe leidden de incunabelen of wiegedrukken, ook wel palaeotypen of eerstelingdrukken genoemd, waarvan het karakteristieke element is de groote overeenkomst met de vroegere geschreven werken. In de incunabelen, waarvoor men gewoonlijk als sluitsteen het jaar 1500 aanneemt, werden hoogtepunten van bijzondere schoonheid bereikt (bv. de bijbels en getijdenboeken, de livres d'heures). Men stelde die werken dan ook als het ware ten toon, door ze, op de toenmaals gebruikelijke manier, neder te leggen langs de wanden der werkkamers, op lange lessenaars; ze keerden dus niet den beschouwer onhoffelijk den rug toe. Ook nu begon in den bezitter de trots te woelen om zich majestueus in pronkende uiterlijkheid om te zetten. Wel ten koste van inwendige decoratie deed nu de bindkunst hare intrede. In de banden werd als medaillon door inbranding het wapen van den eigenaar aangebracht. Dit teeken kreeg den naam van super-libros (Deckelpressungen, Aussenbibliothekzeichen). Voorzoover het voorkwam op de eerstelingdrukken, zouden we kunnen spreken van incunabel-exlibris, hoewel deze benaming ook geldt voor de eigendomsmerken, welke in titelminiaturen zijn verwerkt (les exlibris incunables). Wat overigens op het gebied der banden-versiering is geschapen, grenst aan het ongeloofelijke. De banden werden genoemd naar de ontwerpers (Maioli, Canevari, Grolier). De Italianen kwamen op het denkbeeld en de Franschen waren spoedig de meesters. Zelfs Perzische en Arabische bewerkingen werden ingevoerd, banden met ledermozaïek, enz. Een super-libros verhoogde de waardigheid van het geheel, ware gelijk te stellen met een kroon op de schoonheid. Tot mijn genoegen ben ik in staat een idee te geven van de wijze, waarop de boeken vroeger werden bewaard. De heer J. Mees P.Rzn. voert namelijk een exlibris, waarvan de voorstelling is ontleend aan een illustratie uit ‘Das narren Schyff’ van Sebastian Brant (zie afbeelding 1). Dit merkwaardige volksboek, waarvan de eerste uitgaafAfbeelding no. 1
verscheen te Basel in 1494, werd gedrukt door Bergman van Olpe. Het bevatte 114 houtsneden, voorzien van afwisselend rand-ornament. Boven de illustratie, welke diende tot motief voor het hier afgebeelde ex-libris, zijn in ‘Das narren Schyff’ de volgende regels gesteld: Den vordanz hat man mir gelan
dan ich on nutz vil bücher han,
die ich nit lis und nit verstahn.
Wij maken op het plaatje kennis met een geleerde met bril, slaapmuts en in den nek bungelende zotskap, een boekengek, die met een plumeau de vliegen verjaagt. Voor hem ligt een opengeslagen foliant. Voorwaar een alleraardigst idee, om dit tot onderwerp van ex-libris te kiezen. Nu we toch in de prille jaren der boekdrukkunst verwijlen, geven we curiositeitshalve ook het ex-libris weer, dat de bekende kunstenaar W.O.J. Nieuwenkamp voor zijn bibliotheek ontwierp (afb. 2). Hij bezigde als motief het interieur van een ouderwetsche drukkerij, een van ± 1535, en ontleende dit, althans in hoofdidee, aan het oude drukkersmerk van Josse Bade, schoonvader van Robert Etienne te Parijs. Afbeelding no. 2
(de letters van dit ex-libris zijn in rood gedrukt) Heel langzaam schreed de techniek der drukkunst voort, en toen ook het boekbezit niet meer bleef beperkt tot den enkeling, werd het super-libros te duur. Inmiddels was het exlibris dan ook reeds verschenen als losse illustratie, als label, gelijk men in Engeland placht te zeggen. En in dien vorm zocht het zijn plaats weder in het boek. De gegevens omtrent oude boekmerken zijn niet alle even betrouwbaar, vooral niet doordat deskundige auteurs van verschillende nationaliteit elkaar gaarne de loef afsteken. Met het bezit van het oudste ex-libris is een zekere nationale eer gemoeid. Het staat echter vast, dat het van Duitsche afkomst is. Men maakt in de geschiedenis onderscheid tusschen het oudste en het oudst gedateerde ex-libris. Het oudste is van ± 1450 voor Johannes Knabensperg, alias Igler, een niet fijne, eenigszins ruwe houtsnede, voorstellende een egel, zich vermeiend met een bloem in den bek. Op een banderol staat: ‘Hans Igler das dich ein Igel kuss’. Vermoedelijk had Knabensperg een dergelijke uitspraak tot gewoonte aangenomen, waardoor hij den bijnaam Igler kreeg. Het oudste Duitsche gedateerde ex-libris is van het jaar 1511 en wordt toegeschreven aan Albrecht Dürer (1471-1528), die het ontwierp voor zijn vriend, den staatsman en jurist Bilibald Pirckheimer (1470-1530), een Nürnberger. Het stelde voor twee beschermengelen, die schilden droegen, voorts kwamen er cupido's op voor, hoornen des overvloeds, enz. Als spreuk was vermeld: ‘Sibi et amicis’ en overigens ‘Liber Bilibaldi Pirckheimer’. Met het oudste gedateerde ex-libris ging Zwitserland voor in 1502, Frankrijk volgde in 1529, Engeland in 1574, Zweden in 1594, Holland in 1597, Italië in 1622 en Amerika in 1679. | |
[pagina 208]
| |
Het eerste van een datum voorziene in ons land staat op naam van Anna van der Aa, is een houtgravure en heeft het karakter van een etiket met versierden rand. Als oudste, ongedateerde Nederlandsche ex-libris gold tot-nog-toe dat van Diederik van Lynden; het stelde voor het familiewapen, had een grootte van 14.5 bij 9.8 centimeter en ontstond vermoedelijk in 1587. Evenwel is tot dusverre nimmer gepubliceerd, dat de boeken van den theoloog Jacob Buyck (1545-1599), wiens boekerij zich bevindt in de Universiteits-bibliotheek te Amsterdam, eveneens met een ex-libris zijn gemerkt en wel in den vorm van een stempelafdruk. In een rond vlak, met een middellijn van ± één centimeter, zijn de letters I.B. aangebracht. Het is zeker ouder dan dat van Anna van der Aa en wellicht ook ouder dan dat van Van Lynden. Aanvankelijk kwamen voornamelijk wapens voor. Het heraldieke ex-libris beleefde in de vijftiende en zestiende eeuw zijn bloei en het zou een uitvoerige studie vereischen om na te gaan in hoeverre de verschillende stijlen hun invloed op die boekmerken deden gelden. In chronologische volgorde gerangschikt ware Romaansche stijl herkenbaar evengoed als vroeg-gotisch en laat-gotisch, renaissance evenzeer als barok- en rococostijl. En ook de heraldiek zelve is een rijke leer, hetgeen reeds bij het blasoneeren, het vakkundig beschrijven van een wapen, tot uiting komt. Het wapen-exlibris vermeldde menigmaal niet den naam, noch de aanduiding, dat het als boekmerk was bedoeld. Een onderzoek in wapenboeken moet dan licht brengen. Als specimen van heraldisch boekmerk is in afbeelding 3 opgenomen het ex-libris uit de achttiende eeuw voor Aerssen van Sommelsdyck, een kopergravure van den Hagenaar A.J. Polak. Afbeelding no. 3
In de zestiende en zeventiende eeuw verschenen reeds de allegorie en symboliek, waartoe de ongewapende families, die nu ook bibliotheekjes gingen vormen, wel haar toevlucht moesten nemen. In de achttiende eeuw kwamen stillevens voor, in de negentiende eeuw bibliotheek-interieurs en laboratoria. Dit verhinderde echter geenszins het bezigen van een bijzonder element. Zoo geeft afbeelding 4 het ex-libris weer van Adrien van Bynkershoek van Hoogstraten, naar een kopergravure van G.B. CiprianiGa naar voetnoot1). Men lette wel op, dat de letters, welke het sierlijke monogram vormen en waarin harmonisch-verglijdend de naam is verwerkt, gevormd zijn uit ornament. Afbeelding no. 4
En nu..., in rijke schakeering liggen ze voor ons uit, de boekmerken uit de laatste halve eeuw, ernstig, komisch, humoristisch, ondeugend, geestig, fier, spottend, wetenschappelijk, juichend, zwijgend, raadselachtig, somber. Satan is er zoowel als Pierrot, Venus is er, maar ook magere Hein. En dit alles tezamen vormt een carnaval der graphica, waaruit we voor volgende opstellen markante beelden lichten. Ten slotte zij gewezen op een aardig verschijnsel. Enkele ondernemingen, welke er naar streven om boeken zoo goed mogelijk uit te geven - denk b.v. aan de mooie Palladium-uitgaven - laten, op verzoek van den inteekenaar, diens naam drukken in het voor hem bestemde exemplaar. In het colophon wordt dan, soms in roode letters, vermeld: ‘Dit exemplaar is gedrukt voor...’ Heeft men wel eens bedacht, dat dit een nieuwe vorm van boekmerk is, de nieuwste phase van het ex-libris?
JOHAN SCHWENCKE
N.B. Af en toe zal in dit tijdschrift een lijst worden gepubliceerd, bevattende naam en adres van abonné's, die ex-libris willen ruilen. Den wensch, om op die lijst te worden vermeld, geve men aan mij te kennen, eventueel met opgaaf van aantal doubletten, namen der ontwerpers, procédé's, enz. Zij, die hun verzameling hebben beperkt, b.v. tot muziekex-libris of tot houtsneden, kunnen daarvan mededeeling doen. Het specifieke dier collecties wordt dan in een slagwoord achter den naam aangegeven.
JOHAN SCHWENCKE Zuid Binnensingel 23, Den Haag |
|